Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-02-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:58
Zaaknummer
OB 29 - 2015
Inhoudsindicatie
Klacht conform kantoorklachtenregeling op 1 oktober 2010 besproken en afgehandeld. Klacht d.d. 1 februari 2014 niet binnen redelijke termijn. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 26 februari 2015
in de zaak OB 29 - 2015
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant van 20 februari 2015 met kenmerk 48/14/150K , door de raad ontvangen op 24 februari 2015 , en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
1.1 Verweerder heeft klaagster in 2010 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klaagster heeft na ontvangst van de beschikking dd. 21 mei 2010 van de rechtbank haar ongenoegen geuit over het feit dat geen kinderalimentatie was vastgesteld. Klaagster en verweerder hebben de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep tegen voormelde beschikking besproken. Besloten werd om geen hoger beroep tegen de beschikking in te stellen. Klaagster heeft per e-mail dd. 21 juli 2010 bevestigd dat zij niet in hoger beroep wilde gaan.
1.2 Klaagster heeft volgens de kantoorklachtenregeling van verweerder een klacht tegen verweerder ingediend, waarna op 1 oktober 2010 een gesprek heeft plaatsgevonden met verweerder en een kantoorgenoot van verweerder. Verweerder heeft de op 1 oktober 2014 gemaakte afspraken bij brief dd. 14 oktober 2014 bevestigd. Klaagster heeft bij brief dd. 11 januari 2011 een weergave van de gemaakte afspraken gegeven en verweerder bericht dat zij het dossier wilde laten sluiten en overdragen aan een andere advocaat.
1.3 Klaagster heeft zich in december 2012 wederom tot verweerder gewend en hem verzocht conform de eerder gemaakte prijsafspraak de kinderalimentatie opnieuw aan de orde te stellen.
1.4 Klaagster heeft zich in februari 2014 beklaagd bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant. De deken heeft de klacht bij brief dd. 18 maart 2014 doorgestuurd naar de Geschillencommissie. De geschillencommissie overwoog dat de in artikel 7 lid 1 sub c van het Reglement genoemde termijn van twaalf maanden ruimschoots was overschreden en dat er geen sprake was van omstandigheden op grond waarvan kon worden geoordeeld dat klaagster de klacht verschoonbaar te laat bij de commissie had ingediend. De commissie heeft klaagster bij beslissing dd. 24 juli 2014 op grond van het bovenstaande niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.
1.5 Klaagster heeft zich op 7 november 2014 opnieuw met haar klacht tot de deken gewend,
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:
verweerder een kostenpost aan de zijde van de ex-echtgenoot van klaagster ten onrechte niet heeft weersproken, ten gevolge waarvan de rechtbank geen kinderalimentatie heeft vastgesteld.
Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:
2.2 Verweerder heeft een door de ex-echtgenoot van klaagster opgevoerde kostenpost niet ter discussie gebracht; Daardoor heeft de rechter deze post meegenomen in de alimentatieberekening en vastgesteld dat de ex-echtgenoot geen draagkracht had om kinderalimentatie te betalen. Verweerder heeft ten onrechte steeds aangegeven dat dit een fout van de rechtbank betrof.
2.3 Verweerder heeft klaagster geadviseerd geen hoger beroep in te stellen en de kinderalimentatie later opnieuw ter discussie te stellen. Als klaagster had geweten dat verweerder een fout had gemaakt had zij dit advies nooit gevolgd.
2.4 Klaagster heeft zich pas na enkele jaren beklaagd over verweerders optreden omdat zij niet eerder dan juli 2013 erachter kwam dat niet de rechtbank maar verweerder de fout had gemaakt.
3. VERWEER
3.1 Klaagster heeft haar klacht niet binnen een redelijke termijn ingediend en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht
3.2 Verweerder heeft klaagster geadviseerd om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank aangezien de rechtbank ten onrechte een kostenpost had meegenomen in de draagkrachtberekening van de man. Over het instellen van hoger beroep waren afspraken gemaakt, maar klaagster zag hier van af. In een later stadium is tegen dezelfde prijsafspraak een alimentatieprocedure gevoerd, welke alsnog heeft geresulteerd in de vaststelling van een bedrag aan kinderalimentatie. Nadat die alimentatie was geregeld diende klaagster, na 4 jaren, een klacht tegen verweerder in.
3.3 In 2010 is met klaagster gesproken over de klacht dat de kostenpost aan de zijde van de man niet in de procedure was betrokken. Op 1 oktober 2010 zijn hierover afspraken met klaagster gemaakt, die in de brief van 14 oktober 2010 zijn vastgelegd. Klaagster heeft hiermee ingestemd, waarmee de klacht is afgedaan.
4. BEOORDELING
4.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
4.2 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
4.3 Ingevolge de in deze klachtzaak geldende Advocatenwet bestaat geen algemene termijn voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht dienen twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klaagster kennis heeft gekregen van het door haar gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd. De voorzitter zal de ontvankelijkheid van de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.
4.4 Vasts staat dat klaagster in 2010 conform de kantoorklachtenregeling een klacht heeft ingediend over het optreden van verweerder, welke klacht op 1 oktober 2010 is besproken en afgehandeld. Vervolgens heeft klaagster tot februari 2014 gewacht alvorens zich met een klacht tot de deken te wenden. Uit de aan de raad overgelegde stukken is niet gebleken dat er, zoals klaagster stelt, sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, die rechtvaardigen dat klaagster zich pas na zoveel jaren beklaagt over het optreden van verweerder. Klaagster was er in 2010 mee bekend dat de rechtbank bij de alimentatieberekening rekening had gehouden met een door haar ex-echtgenoot opgevoerde kostenpost. Klaagster heeft hierover in 2010 haar ongenoegen geuit en naar aanleiding van de door haar tegen verweerder ingediende klacht meerdere gesprekken gevoerd met verweerder en een kantoorgenoot van verweerder. Op 1 oktober 2010 zijn hierover afspraken gemaakt.
4.5 Nu door klaagster geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die rechtvaardigen dat klaagster zo lang heeft gewacht met het indienen van haar klacht, is de voorzitter van oordeel dat de klacht niet binnen een redelijke termijn is ingediend en dient de rechtszekerheid voor verweerder dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld te prevaleren. De voorzitter zal de klacht daarom als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.
BESLISSING
De voorzitter:
wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.
Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 26 februari 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 maart 2015
per aangetekende en per gewone post verzonden aan:
- klager
per gewone post verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.
Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.
Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:
a. Per post
Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad.
Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:
Postbus 3115, 4800 DC Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.
c. Per fax
Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.