Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:160

Zaaknummer

R. 4773/15.83

Inhoudsindicatie

Het is niet aan de advocaat te bepalen of een cliënt voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Het is ook niet meer automatisch zo dat men op vrije voeten komt als een bepaald deel van de straf is uitgezeten. Om voorwaardelijk in vrijheid gesteld te worden moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Of in het geval van klager aan deze voorwaarden was voldaan, kan niet door de tuchtrechter worden beoordeeld.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Van belang is nog dat een advocaat slechts werkzaamheden voor een cliënt verricht voor zover hem daartoe opdracht is gegeven. Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat klager van mening is dat verweerder hem van het begin (de procedure in eerste aanleg) tot aan het cassatieberoep had moeten bijstaan. Indien klager verweerder hiertoe geen opdracht heeft gegeven, mocht verweerder deze werkzaamheden niet voor klager verrichten. Dit nog daargelaten de vrijheid van een advocaat een opdracht niet te accepteren.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 Klacht kennelijk ongegrond

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 30 april 2015 met kenmerk K366 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 1 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is op 21 juli 2011 opgepakt wegens verdenking van poging tot oplichting.

1.3 Op 24 oktober 2011 is aan klager door de Rechtbank Middelburg in die zaak een straf van negen maanden onvoorwaardelijk opgelegd.

1.4 In twee andere zaken werd klager ook verdacht van poging tot oplichting en er stonden nog een voorwaardelijke straf van veertien dagen en enkele overtredingen open.

1.5 De Rechtbank Dordrecht heeft klager terzake de onder 1.4 bedoelde verdenkingen van poging oplichting schuldig bevonden, en tevens de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van veertien dagen gelast.

1.6 Tegen de uitspraak van de Rechtbank Dordrecht is klager in hoger beroep gegaan.

1.7 Tegen de hierop volgende uitspraak van het Gerechtshof Den Haag heeft klager vervolgens cassatieberoep ingesteld, welk beroep is verworpen.

1.8 Bij brief van 2 december 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij tekort geschoten is in de behartiging van klagers belangen, nu hij heeft verzuimd ‘voeging’ van de aan klager verweten strafbare feiten te vragen en hij klager onjuist heeft geïnformeerd over de vordering tenuitvoerlegging van een eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke veroordeling (TUL vordering).

2.2 Klager is van mening dat verweerder ervoor had moeten zorgdragen dat de Rechtbank Middelburg de TUL vordering zou behandelen alsmede dat hij voeging met de elders nog lopende zaken had moeten vragen. Op het moment dat de TUL vordering door de Rechtbank Middelburg zou zijn afgewezen kon de Rechtbank Dordrecht hem volgens klager niet meer toewijzen. Klager is ervan overtuigd dat voeging van zijn zaken had geleid tot een lagere straf.

2.3 Ten aanzien van de TUL vordering stelt klager dat verweerder heeft aangegeven dat klager vanzelf een oproep zou krijgen zich te melden, maar uiteindelijk is klager gewoon zonder aankondiging vooraf opgepakt.

2.4 Van het Juridisch Loket heeft klager begrepen dat hij recht heeft op voorwaardelijke invrijheidstelling, terwijl zijn casemanager hem heeft medegedeeld dat hij niet aan de voorwaarden voldoet voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

2.5 Klager heeft verweerder verzocht het dossier, althans bepaalde stukken over te dragen aan mr. L. Verweerder heeft contact opgenomen met mr. L, omdat hij niet begreep om welke stukken het zou gaan. Mr. L wist het ook niet, omdat klager hem slechts had geïnformeerd over de voorwaardelijke invrijheidstelling.

 

3 VERWEER

3.1 Volgens verweerder mist klagers verwijt, dat hij heeft verzuimd op voeging van zijn zaken aan te dringen, iedere grondslag. Naar de mening van verweerder was een eventuele voeging, als er al een zaak was die gevoegd kon worden, niet in klagers belang. Door aan te dringen op voeging van klagers zaken zou de inhoudelijke behandeling van 10 oktober 2011 volgens verweerder een pro forma karakter hebben gekregen, waarbij het zeer onaannemelijk was dat klagers voorlopige hechtenis zou zijn opgeheven. Bij een inhoudelijke behandeling zou er voor klager meer kans zijn op een vrijlating op relatief korte termijn. Dat dit uiteindelijk niet gelukt is, doet aan het vorenstaande niet af.

3.2 Verweerder is van mening dat bij een veroordeling voor meerdere feiten een hogere straf zou zijn opgelegd in vergelijking met een veroordeling voor één feit. Klager heeft verweerder altijd gewezen op de negatieve gevolgen die een langer durende detentie zou hebben op zijn uitkering en op de (on)mogelijkheid zijn huurwoning te behouden.

3.3 Volgens verweerder was het mogelijk juist klachtwaardig geweest als hij in de zaken die hij voor klager heeft behandeld had gepleit voor gezamenlijke behandeling aangezien dit dus waarschijnlijk  een langdurige aaneengesloten detentie tot gevolg zou hebben gehad, iets wat niet klagers wens, en niet in diens belang, was.

3.4 Dat de uiteindelijke executie van de nog openstaande straffen in 2014 tot een hogere netto straf zou leiden doet daar volgens verweerder niets aan af. Verweerder wijst daarbij nog op de ingrijpende wijzigingen van de regels omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling die hebben plaatsgevonden.

3.5 Verweerder heeft nog aangegeven dat klagers stelling dat een eenmaal afgewezen TUL vordering niet later alsnog door een andere Rechtbank kan worden toegewezen onjuist is.

3.6 Ten aanzien van de overdracht van het dossier heeft verweerder gesteld dat hij tevergeefs contact heeft opgenomen met mr. L om duidelijkheid te verkrijgen omtrent het verzoek, temeer nu de stukken uit het dossier al in het bezit van klager waren.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter niet meer behoeft te verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden. In de nieuwe Advocatenwet die per 1 januari 2015 geldt is eveneens een termijn van drie jaar opgenomen.

Uit de stukken kan worden afgeleid dat verweerders bijstand aan klager in ieder geval heeft plaatsgevonden vanaf 2011. Uit de stukken kan echter niet worden opgemaakt op welke periode klagers klacht precies betrekking heeft, zodat aan de hand hiervan niet kan worden beoordeeld in hoeverre klager ontvankelijk is in zijn klacht. Hier staat tegenover dat verweerder zich niet heeft beroepen op de onredelijkheid van het tijdsverloop en zich blijkens zijn verweer voldoende in staat heeft gevoeld inhoudelijk te reageren. Van een geschaad belang zijnerzijds is dan ook niet gebleken.

4.3 Klagers klacht behelst dat hij van mening is dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld, omdat deze heeft verzuimd voeging van klagers zaken te vragen en klager onjuist heeft geïnformeerd over de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke veroordeling. Klager stelt zich op het standpunt dat voeging in zijn belang was geweest, terwijl verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat voeging niet in klagers belang zou zijn geweest, voor zover voeging al aan de orde was geweest.

4.4 De ene zaak speelde zich af bij de Rechtbank Middelburg en de andere bij de Rechtbank Dordrecht. Voeging van strafbare feiten die aanhangig zijn gemaakt bij verschillende rechtbanken komt in de praktijk zelden voor, zodat kan worden betwijfeld of klagers zaken wel voor voeging in aanmerking kwamen. Klager heeft. niet dan wel onvoldoende. gesteld, noch blijkt uit de stukken in het dossier, dat voeging in zijn geval tot de mogelijkheden behoorde. Uit de stukken valt voorts af te leiden dat de Rechtbank Middelburg geen mogelijkheid zag tot voeging van alle aan klager ten laste gelegde strafbare feiten, zodat niet valt in te zien dat een eventueel verzoek tot voeging door verweerder er toe had geleid dat de Rechtbank Middelburg alle jegens hem openstaande strafbare feiten zou hebben behandeld. Ook heeft klager niet, althans onvoldoende, gesteld en onderbouwd, noch is uit de stukken gebleken dat zo voeging in klagers geval tot de mogelijkheden zou hebben behoord, aan klager een lagere straf zou zijn opgelegd.

4.5 Ten aanzien van klagers stelling dat verweerder hem zou hebben medegedeeld dat klager een oproep zou krijgen zich te melden in het kader van de opgelegde TUL-veroordeling nemen klager en verweerder tegenstrijdige standpunten in. Bij gebrek aan schriftelijke stukken, die klagers stelling onderbouwen, kan niet worden vastgesteld dat het standpunt van klager juist is.

4.6 Een Officier van Justitie heeft de bevoegdheid een vordering in te dienen tot het gelasten van een gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke veroordeling. Kennelijk zag de Officier van Justitie in de kwestie die voorlag bij de Rechtbank Middelburg daartoe geen aanleiding en de Officier van Justitie in de kwestie in Dordrecht wel. Een advocaat kan slechts op een eigen gedraging tuchtrechtelijk worden aangesproken. Dat de Officier van Justitie in de zaak die voorlag bij de Rechtbank Middelburg deze vordering niet heeft ingesteld, kan verweerder niet met succes tuchtrechtelijk worden verweten.

4.7 Het is niet aan de advocaat te bepalen of een cliënt voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Het is ook niet meer automatisch zo dat men op vrije voeten komt als een bepaald deel van de straf is uitgezeten. Om voorwaardelijk in vrijheid gesteld te worden moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Of in het geval van klager aan deze voorwaarden was voldaan, kan niet door de tuchtrechter worden beoordeeld.

4.8 Van belang is nog dat een advocaat slechts werkzaamheden voor een cliënt verricht voor zover hem daartoe opdracht is gegeven. Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat klager van mening is dat verweerder hem van het begin (de procedure in eerste aanleg) tot aan het cassatieberoep had moeten bijstaan. Indien klager verweerder hiertoe geen opdracht heeft gegeven, mocht verweerder deze werkzaamheden niet voor klager verrichten. Dit nog daargelaten de vrijheid van een advocaat een opdracht niet te accepteren.

4.9 Het verwijt van klager aan verweerder dat deze stukken niet zou hebben afgegeven is, na het verweer van laatstgenoemde dat het hem aan duidelijkheid ontbrak ten aanzien van de vraag om welke stukken het precies ging, om welke reden hij – tevergeefs – eerst heeft nagevraagd wat van hem werd verlangd, door klager onvoldoende nader onderbouwd. De juistheid van dit verwijt is derhalve niet vast komen te staan.

4.10  Er is al met al niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Gelet hierop zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 26 mei 2015. 

griffier    voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.