Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:26

Zaaknummer

L 93 - 2014

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft steunvorderingen gezocht bij een faillissementsrekest dat namens zijn cliënt is ingediend. Klager verwijt verweerder te hebben geronseld en hem zwart te hebben gemaakt. Verweerder heeft enkel de makelaar van klager op diens verzoek benaderd. Niet is gebleken dat verweerder daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 26 januari 2015

in de zaak L 93 - 2014

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 28 april 2014 op de klacht van:

 

 

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 9 april 2014 met kenmerk DOK 14-001 , door de raad ontvangen op 10 april 2014 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Bij beslissing van 28 april 2014 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 2 mei 2014 is verzonden aan klager.

1.3      Bij brief van 7 mei 2014, door de raad ontvangen op 9 mei 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2004 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennisgenomen van:

-                 de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

                 de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-                 het verzetschrift van klager d.d. 7 mei 2014;

-                 de nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 7 november 2014.

 

 

2          FEITEN en klacht

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder relaties van klager en/of zijn vennootschap heeft benaderd om steunvorderingen te verkrijgen om het faillissement van de vennootschap van klager en van klager in privé aan te kunnen vragen.

2.2      Door klager wordt aangegeven dat de voorzitter ten onrechte in zijn beslissing heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter Y BV heeft veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en dat verweerder toen deze onbetaald bleven er voor heeft gekozen om het faillissement van Y BV en van klager in privé aan te vragen.

2.3      Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat het faillissementsrekest is behandeld op 3 december 2013 en dat de proceskostenveroordeling pas dateert van 4 december 2013. Het faillissementsrekest was dus inderdaad niet gebaseerd op de uitgesproken proceskostenveroordeling. In zoverre is de beslissing van de voorzitter dan ook op onjuiste feiten gebaseerd.

 

3          VERZET

3.1      De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in dat;

1. door de (plaatsvervangend) voorzitter is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. De aanvraag van het faillissement van de vennootschap van klager is op 14 november 2013 afgewezen omdat er geen vordering was;

2. verweerder is al eerder begonnen met het graven in het privéleven en het ronselen van steunvorderingen om het privéfaillissement van klager aan te vragen. De brief van verweerder aan de makelaar is namelijk gedateerd op 13 november 2014.

3. de vordering van de cliënt van verweerder op de vennootschap van klager is pas toegewezen bij vonnis van 4 december 2013, zodat onjuist is dat op de datum van de faillissementsaanvraag er sprake was van het niet betalen van de proceskostenveroordeling.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder betwist klager en/of zijn vennootschap in een kwaad daglicht te hebben gesteld. De cliënte van verweerder heeft aan verweerder de namen van andere crediteuren aangereikt, die toestemming hadden verleend om hun vorderingen als steunvordering te gebruiken. Verweerder heeft enkel gesproken met de makelaar die optrad voor de verhuurder van de woning van klager. Deze makelaar bevestigde dat klager al maandenlang geen huur meer had betaald. Verweerder is van mening dat hij daarbij neutrale bewoordingen heeft gekozen en niet onbetamelijk te werk is gegaan. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is derhalve geen sprake.

 

5          BEOORDELING

5.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.2      Uit de door klager overgelegde brief van verweerder aan de makelaar van 13 november 2014 blijkt duidelijk dat verweerder niet meer heeft gedaan dan het vragen of de huurvordering als steunvordering zou mogen dienen. Verweerder heeft daarbij neutrale bewoordingen gekozen en heeft klager op geen enkele wijze in een kwaad daglicht gesteld. Door klager wordt anderszins niet aannemelijk gemaakt dat daarvan toch sprake is geweest. Klager verwijst enkel naar de brief van de makelaar en noemt geen andere concrete voorbeelden. De raad kan daarom niet tot de slotsom komen, dat sprake is geweest van onbetamelijk handelen.

5.3      Uit de door klager overgelegde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant waarin het verzoek tot faillietverklaring wordt afgewezen blijkt niet dat er geen sprake was van een vordering, maar blijkt slechts dat het verweer van gerekwestreerde en de complexiteit van de door beide partijen ingenomen standpunten dusdanig was dat niet op eenvoudige wijze kon worden vastgesteld dat er een vordering bestond. Dat brengt met zich mee dat er onvoldoende grond bestaat voor de conclusie dat klager in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, zodat het verzoek tot faillietverklaring behoort te worden afgewezen. De rechtbank heeft daarmee niet gezegd dat er geen sprake is van een vordering.

5.4      Klager stelt terecht dat hij pas bij vonnis van 4 december 2013 in de proceskosten is veroordeeld, zodat de proceskostenveroordeling nog geen rol kon spelen bij de behandeling van het faillissementsrekest. Het faillissementsrekest werd immers al op 3 december 2013 behandeld en toen was de proceskostenveroordeling nog  niet uitgesproken. Uit de in het geding gebrachte stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt echter wel dat de cliënte van verweerder al uit andere hoofde een vordering op klager pretendeerde te hebben. In die omstandigheden was het de cliënte van verweerder dus wel toegestaan om een faillissementsrekest in te dienen. Het feit dat de voorzitter zijn beslissing ten onrechte heeft gebaseerd op de feitelijk onjuist gebleken veronderstelling dat het faillissementsrekest is ingediend nadat de proceskostenveroordeling is gewezen, betekent dus niet dat de beslissing van de voorzitter inhoudelijk onjuist is. Vast staat immers dat de cliënte van verweerder een onbetaalde vordering op klager meende te hebben. In die omstandigheden is het een geoorloofd middel om een debiteur door middel van een faillissementsaanvraag te bewegen tot betaling over te gaan. Het zoeken naar steunvorderingen maakt onderdeel van deze procedure uit. Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat verweerder klager of zijn vennootschap bij het zoeken naar die steunvorderingen in een kwaad daglicht heeft gesteld, danwel zich anderszins onbetamelijk jegens klager heeft gedragen. De raad is derhalve met de voorzitter van oordeel dat door verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld en zal het verzet als ongegrond afwijzen.

5.5      Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

                        BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. mr. G.J.E. Poerink , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, W.H.N.C. van Beek, P.A.M. van Hoef, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2015.

 

 

griffier                                                               voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

 

en per email aan:

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.