Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:179

Zaaknummer

15-149A 15-150A 15-151A

Inhoudsindicatie

 Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Geen onjuiste informatie verstrekt. Niet onnodig doorgeprocedeerd. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 16 juli 2015

in de zaken 15-149A, 15-150A en 15-151A

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

tegen: 

verweerders

 

De [ plaatsvervangend ] voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 juni 2015 met kenmerk 4015-0138 en 4015-0370, door de raad ontvangen op 18 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1        FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1        Klagers hebben op of omstreeks 11 augustus 2000 een koop/aannemingsovereenkomst terzake van de bouw van een vrijstaande woning in Almere gesloten met een bouwmaatschappij.

1.2        Bij oplevering van de woning op 18 oktober 2011 waren klagers niet tevreden over de kleur/afwerking van de gevelpannen. Dit heeft geleid tot verschillende procedures voor de Raad van Arbitrage (hierna RvA), de rechtbank en het gerechtshof. Verweerders waren in die procedures de (opvolgend) advocaten van de bouwmaatschappij. De bouwmaatschappij heeft zich in de procedures met klagers steeds op het standpunt gesteld dat de gevelbekleding geen gebreken vertoonde. De bouwmaatschappij is (in hoger beroep) door de RvA veroordeeld tot het herstel van 40 m2 gevelpannen, althans een bedrag van € 27.000,- ten behoeve van het herstel van de gevel.  

1.3        Klagers zijn op 29 februari 2012 bekend geworden met een scheidsrechterlijk vonnis van de RvA van 25 augustus 2004 (hierna ook: het vonnis) tussen de bouwmaatschappij en de onderaannemer die de gevelbekleding heeft geleverd en aangebracht. Uit dit vonnis blijkt dat de bouwmaatschappij haar betalingsverplichting jegens de onderaannemer heeft opgeschort omdat zij – kort gezegd – van mening was dat de gevelbekleding gebreken vertoonde. Partijen zijn in dit vonnis beiden deels in het gelijk gesteld; de bouwmaatschappij is veroordeeld tot betaling van de (restant) aanneemsommen en de onderaannemer is veroordeeld tot vervanging van de beschadigde gevelelementen.

1.4        Klagers hebben op 19 augustus 2013 aangifte gedaan van valsheid in geschrift, gepleegd door de bouwmaatschappij en/of haar directeur en /of haar bedrijfsleider in de periode van 24 augustus 2001 tot 15 februari 2002. De aangifte is niet in behandeling genomen. Op 18 februari 2014 hebben klagers een klaagschrift ingediend bij de griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland om tegen de bouwmaatschappij en haar directeur en bedrijfsleider geen strafvervolging in te stellen. Bij beschikking van 16 december 2014 heeft het hof het beklag van klagers afgewezen. Hiertoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen:

“In een brief, getekend door beklaagde (…) en gedateerd 25 januari 2002, wordt gesteld: Wij benadrukken nogmaals dat de aangebrachte gevel voldoet aan de beoogde en te realiseren kwaliteit en alle in het proces-verbaal van oplevering opgenomen punten zijn door [het bouwbedrijf] naar goed en deugdelijk werk hersteld. (…) Naar het oordeel van het hof is (…) (in ieder geval) de brief van 25 januari 2002 niet naar waarheid opgemaakt voor zover het mededelingen omtrent de gevelbekleding betreft. Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt echter dat het recht op strafvordering ter zake van valsheid in geschrift door verjaring vervalt in 12 jaren. Dit betekent voor de aangifte van klagers dat, zelfs al zou politie en justitie mensen en middelen inzetten om beklaagden alsnog te kunnen vervolgen, de strafrechter het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal (moeten) verklaren. De beslissing om geen onderzoek in te stellen en niet tot vervolging van beklaagden over te gaan is derhalve –hoewel op andere gronden- terecht genomen.”

1.5        Bij brief van 24 februari 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerders. De klacht tegen verweerder sub 3, thans advocaat in het arrondissement van de deken Noord-Holland, is, nadat verweerder sub 3 daarmee akkoord is gegaan, gevoegd bij de klachten tegen verweerders sub 1 en 2.

 

 

2        KLACHT

2.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)        verweerders essentiële informatie hebben onthouden aan arbiters en rechters en onjuiste feitelijke gegevens hebben verstrekt. Hiermee hebben zij volgens klagers gedragsregel 30 geschonden en tevens in strijd met gedragsregel 1 gehandeld;

b)        verweerders onnodig hebben doorgeprocedeerd bij de RvA, de rechtbank en het hof, waarmee zij klagers nodeloos op kosten hebben gejaagd. Hiermee hebben verweerders gedragsregel 23 geschonden, aldus klagers.

 

3        VERWEER

3.1        Verweerders voeren aan dat gedragsregel 30 geen verplichting bevat voor een advocaat om een wederpartij van zijn cliënt actief op informatie te wijzen. Daarbij is nog van belang dat het vonnis van de RvA van 5 augustus 2004 openbaar was en dus (eenvoudig) beschikbaar voor klagers (en/of hun raadsman). Verweerders hebben voorts nimmer een geheim gemaakt van de opstelling van hun cliënte ten opzichte van haar onderaannemer in de procedure bij de RvA tussen die partijen. Verweerders zien overigens niet in waarom klagers zo lang hebben gewacht met het indienen van een klacht. Zij zijn immers al sinds 29 februari 2012 op de hoogte van het arbitrale vonnis van 25 augustus 2004. Verweerders betwisten voorts dat zij onnodig hebben doorgeprocedeerd en klagers daarmee nodeloos op kosten hebben gejaagd. Verweerders hebben er daarbij op gewezen dat klagers in totaal 15 procedures tegen hun cliënte hebben geëntameerd, terwijl de cliënte van verweerders slechts één procedure jegens klagers is gestart. Dat klagers al deze procedures niet waren gestart indien zij eerder kennis hadden genomen van het vonnis van 25 augustus 2004 is niet aannemelijk. De cliënte van verweerders heeft klagers, voordat zij de procedure bij de RvA waren gestart, een schikkingsvoorstel gedaan die de (gekwantificeerde) herstelverplichtingen van de onderaannemer ver overtrof. Klagers zijn met dit voorstel niet akkoord gegaan. Daar komt bij dat klagers in alle procedures groot belang leken te hechten aan de kleur van de gevelbekleding, welke volgens klagers ‘non conform’ was. In het vonnis van 25 augustus 2004 is de vordering van de bouwmaatschappij tot vervanging van de grijze gevelbekleding vanwege gebrekkige kleurdekking expliciet afgewezen. Dit zouden klagers nimmer hebben geaccepteerd en reeds daarom zouden klagers in het vonnis van 25 augustus 2004 geen reden hebben gezien om af te zien van het instellen van één of meerdere procedures, aldus – steeds – verweerders.  

 

 

 

4        BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1        Allereerst dient te worden  nagegaan of klagers kunnen worden ontvangen in dit onderdeel van hun klacht. Ingevolge artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2        In klachtonderdeel a) verwijten klagers verweerders dat zij klagers niet hebben gewezen op het vonnis van 25 augustus 2004 in de procedure tussen de cliënte van verweerders en de onderaannemer van hun cliënte. Ook verwijten klagers verweerders dat zij niet hebben gemeld dat de bouwmaatschappij klachten had geuit naar haar onderaannemer ten aanzien van de gevelbekleding, terwijl de bouwmaatschappij zich naar klagers op het standpunt stelde dat de gevelbekleding wel voldeed, aldus klagers. De voorzitter overweegt dat niet is komen vast te staan dat klagers eerder dan 29 februari 2012 op de hoogte waren van het tussen de bouwmaatschappij en de onderaannemer gewezen vonnis van 25 augustus 2004 waaruit een en ander volgens klagers blijkt. Gelet op artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is klachtonderdeel a) derhalve (net) ontvankelijk. Mede gelet op het feit dat de desbetreffende procedure reeds dateerde uit 2003-2004 had van klagers wel redelijkerwijs mogen worden verwacht dat zij direct nadat zij kennis hadden genomen van de betreffende feiten en stukken de klacht hadden ingediend, althans dat zij dat veel eerder dan 24 februari 2015 zouden hebben gedaan. Gelet op deze omstandigheid is de voorzitter van oordeel dat hoge eisen mogen worden gesteld aan de onderbouwing door klagers van hun klachten.

4.3        Uitgangspunt is dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij die belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. 

4.4        De voorzitter is van oordeel dat verweerders hebben gehandeld binnen de grenzen die zij als advocaten van de wederpartij van klagers in acht behoorden te nemen. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door in de procedure tegen klagers geen melding te maken van het vonnis van 25 augustus 2004. Voorts is niet gebleken dat verweerders feitelijke informatie aan arbiters of rechters hebben verstrekt waarvan zij wisten of behoorden te weten dat die onjuist was. Dit geldt temeer omdat het voor de hand lag dat verweerders namens hun cliënte in de procedure tegen de onderaannemer het standpunt van klagers als kopers van de woning verdedigden en dat zij namens hun cliënte in de procedure tegen klagers het standpunt van de onderaannemer verdedigden. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

 

Klachtonderdeel b)

4.5        Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond, nu het dossier hiervoor geen aanknopingspunten biedt, temeer gelet op de toelichting van verweerders en het feit dat verweerders de belangen van hun cliënten kunnen en mogen behartigen en niet gebleken is dat daarbij tuchtrechtelijke grenzen zijn overschreden. De voorzitter overweegt hierbij tevens dat het klagers zelf zijn geweest die het leeuwendeel van de procedures aanhangig hebben gemaakt.

Conclusie

4.6        Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht dan ook, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, [ plaatsvervangend ] voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 16 juli 2015.

 

 

Griffier         Voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-        klagers        

 

en per gewone post aan:

-        klagers

-        verweerders

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerders en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.