Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-05-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:147
Zaaknummer
15-107A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 22 mei 2015
in de zaak 15-107A
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
mr.
in zijn hoedanigheid van voormalig deken van de Orde van Advocaten
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 20 april 2015 met kenmerk 40-14-0240, door de raad ontvangen op 23 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagster heeft in het verleden bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. B., advocaat in het arrondissement waar verweerder deken was. Deze klacht is op 23 augustus 2013 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard door de voorzitter van de raad van discipline. Klaagsters verzet daartegen is door de raad van discipline op 14 januari 2014 ongegrond verklaard. Deze klachtzaak is bij de raad van discipline bekend onder zaaknummer 13-216NH.
1.3 Op 7 februari 2014 heeft klaagster opnieuw een klacht tegen mr. B. bij verweerder ingediend. Op verzoek van verweerder heeft klaagster een aanvullende toelichting op deze (tweede) klacht gegeven.
1.4 Daarop heeft verweerder klaagster bij brief van 27 februari 2014 bericht: "Uit uw brief van 25 februari 2014 maak ik op, dat u opnieuw wilt klagen over naar uw mening tuchtrechtelijk laakbaar handelen van mr. [B], waarover al in hoogste instantie is beslist. (…) Ik merk hier op, dat een klacht niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. U zult dan ook op grond van het ne bis in idem-beginsel kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in uw klacht."
1.5 Bij brief van 28 februari 2014 aan verweerder heeft klaagster medegedeeld een klacht tegen hem, als deken, in te dienen
1.6 Nadien heeft verweerder de tweede klacht van klaagster tegen mr. B. naar de raad van discipline verzonden. Deze tweede klacht is bij voorzittersbeslissing van 8 september 2014 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze klachtzaak is bij de raad van discipline bekend onder zaaknummer 14-219NH.
1.7 Het verzenden van de tweede klacht tegen mr. B. naar de raad van discipline vormde voor klaagster geen aanleiding om de onderhavige klacht tegen verweerder in te trekken, zoals zij bij brief van 7 april 2015 heeft aangegeven.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich partijdig en niet afhankelijk opstelt, door klaagster af te schepen met de opmerking dat zij terzake van haar tweede klacht tegen mr. B. niet-ontvankelijk zou worden verklaard nu over één en dezelfde klacht niet twee keer een beslissing aan de tuchtrechter kan worden gevraagd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder wijst op het feit dat hij de tweede klacht van klaagster tegen mr. B. op haar verzoek heeft doorgeleid aan de raad van discipline en daarmee aan wens heeft voldaan. Verweerder stelt voorts dat hij met de opmerking in zijn brief van 27 februari 2014 slechts zijn mening heeft willen geven over wat de voorzitter van de raad van discipline waarschijnlijk zou beslissen. Aldus meent verweerder dat hij zich onafhankelijk en niet partijdig heeft opgesteld.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 Bij de beoordeling voor de onderhavige klacht is relevant dat verweerder ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland was. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.
4.3 Gelet op het verweer van de deken is de klacht kennelijk ongegrond, omdat er geen aanwijzingen zijn voor partijdig handelen of een gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder. Verweerder heeft immers de tweede klacht van klaagster tegen mr. B. op verzoek van klaagster doorgezonden naar de raad van discipline. Reeds daarom is van tuchtrechtelijk handelen al geen sprake.
4.4 De opmerking van verweerder dat de klacht niet tweemaal aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd, tezamen met zijn voorspelling dat klaagster op grond van het ne bis in idem-beginsel kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard, is onvoldoende om daaruit partijdigheid of een gebrek aan onafhankelijkheid te kunnen opmaken. Deze voorspelling is bovendien correct gebleken. Aan klaagster kan worden toegegeven dat verweerder zijn laatste zinsnede wellicht duidelijker had kunnen weergeven als zijnde zijn eigen inschatting van het oordeel van de tuchtrechter.
4.5 Op grond van het bovenstaande is niet gebleken dat verweerder met zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 22 mei 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.