Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:51

Zaaknummer

OB 300, 301, 302 en 304-2014

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat ten tijde van het indienen van onderhavige klachten sprake was nieuwe feiten en omstandigheden waarvan klager zich ten tijde van het indienen van zijn eerdere klachten redelijkerwijs niet bewust had kunnen zijn en die ertoe nopen dat de raad nogmaals over het optreden van verweerster zou moeten oordelen. Voor zover klager in verzet aanvoert dat verweerster bij de behandeling van een klacht tegen de deken op de publieke tribune wilde plaatsnemen, overweegt de raad dat hierover reeds is geoordeeld in de beslissing van de voorzitter d.d. 9 december 2014 in de klachtzaak OB 303-2014.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 9 februari 2015

in de zaken OB 300, 301, 302 en 304 - 2014

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 9 december 2014 op de klachten van:

 

 

klager

 

tegen:

verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 10 juli 2014 met kenmerk nr. 48/14/084K , door de raad ontvangen op 15 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Bij beslissing van 9 december 2014 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klachten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 10 december 2014 is verzonden aan klager.

1.3      Bij brief van 19 december 2014, door de raad ontvangen op 23 december 2014 , heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2015. Klager en verweerster zijn op de juiste wijze opgeroepen maar niet verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennisgenomen van:

-       de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-            het verzetschrift van klager d.d. 19 december 2014;

 

-            een e-mail van klager d.d. 30 december 2014 aan de [griffier van de] raad waarin deze verzoekt om een andere datum voor de zitting van 9 februari 2014;

-            een e-mail d.d. 6 januari 2015 aan de griffier van de raad waarin is medegedeeld dat klager telefonisch heeft doorgegeven op 9 februari 2015 om 15.00 uur aanwezig te zijn ter zitting;

-            een faxbrief van de heer W. huisarts, d.d. 9 februari 2015.

-           een brief van de griffier van de raad d.d. 9 februari 2015 aan klager, waarin aan klager is medegedeeld dat op het door hem telefonisch gedane aanhoudingsverzoek van 9 februari 2015, zal worden beslist door de voltallige raad ter zitting van heden.

 

2          FEITEN en klacht

2.1     Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          VERZET

3.1      De gronden van het verzet houden – zakelijk weergegeven – in dat:

Klager betwist dat het in alle onderhavige klachtzaken gaat om hetzelfde feitencomplex als in eerder ingediende klachten en dat hij geen nieuwe feiten ter onderbouwing van zijn klachten zou hebben aangevoerd. Derhalve dienen deze aldus klager inhoudelijk te worden beoordeeld door de tuchtrechter.

3.2      Ter nadere onderbouwing van zijn verzet voert klager met betrekking tot de hierna te noemen klachtzaken– zakelijk weergegeven – aan dat hij de volgende feiten en klachten nooit eerder naar voren heef gebracht:

Ter zake de klachtzaak OB 301-2014

-                dat er voor verweerster geen enkele indicatie was voor een kort geding in hoger beroep;

-                dat verweerster onvoldoende met bewijstukken heeft aangetoond dat er na 12 december 2011 geen meldingen over klager meer waren binnengekomen;

-                dat klager na december 2011 is gestopt met het draaien van muziek en dat verweerster dit niet in haar pleidooi en ter zitting heeft gemeld;

-                dat verweerster een kort geding in hoger beroep heeft aangevraagd terwijl was afgesproken dat een bodemprocedure zou worden gestart;

-                dat verweerster zonder goede voorbereiding een hoger beroep is gestart .

 

Ter zake de klachtzaak OB 302-2014

-                verweerster heeft klager misleid met  betrekking tot het starten van een bodemprocedure.

                       

          Ter zake de klachtzaak OB 303 -2014

-                verweerster heeft klager misleid met betrekking tot het starten van een bodemprocedure na een voorlopige voorziening;

-                verweerster heeft buiten medeweten van klager om afstand gedaan van het recht op het nemen van een memorie van grieven en antwoord en het vragen van arrest ter zitting en heeft klager alle rechtsmiddelen ontnomen;

-                verweerster wilde bij de behandeling van een klacht van klager tegen de deken, naar binnen lopen en op de publieke tribune plaatsnemen om klagers belangen te schaden. Dit rook naar samenspanning.

 

4          BEOORDELING

4.1      Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

4.3      De raad is van oordeel dat de klachten die klager naar voren heeft gebracht, alle zien op hetzelfde feitencomplex als waarop de klachten in de klachtzaken H 200-2012, ZWB 386-2013 en OB 40 -2014 betrekking hadden. Over alle klachten waarnaar klager in zijn verzetschrift meer in het bijzonder verwijst,  is geoordeeld in de beslissingen van de raad d.d. 25 augustus 2014 (de klachtzaken ZWB 386-2013 en OB 40-2014).

4.4      Uit  hetgeen klager in zijn verzetschrift naar voren heeft gebracht blijkt niet dat ten tijde van het indienen van onderhavige klachten sprake was nieuwe feiten en omstandigheden waarvan klager zich ten tijde van het indienen van zijn eerdere klachten redelijkerwijs niet bewust had kunnen zijn en die ertoe nopen dat de raad nogmaals over het optreden van verweerster zou moeten oordelen. Voor zover klager in verzet aanvoert dat verweerster bij de behandeling van een klacht tegen de deken op de publieke tribune wilde plaatsnemen, overweegt de raad dat hierover reeds is geoordeeld in de beslissing van de voorzitter d.d. 9 december 2014 in de klachtzaak OB 303-2014.

4.5      Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klachten terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.6      Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

              5.1     BESLISSING

De raad van discipline:

-            verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2015.         .

 

 

 

 

 

griffier                                                               voorzitter                                  

 

 

A.M.T.A. Verhagen                                           M.I.J. Hegeman

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 februari 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-     klager

-     verweerster

-     deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-

     Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.