Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:37

Zaaknummer

R. 4364/13.271 b

Inhoudsindicatie

Klaagster wist in december 2010 over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en heeft eind november 2012 geklaagd bij het kantoor van verweerder. Klaagster is ontvankelijk in haar klacht.

Inhoudsindicatie

Niet is gebleken dat klager bij de aanvang van zijn rechtsbijstand er vanuit kon gaan dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Hij had dus met klaagster moeten overleggen. Verweerder heeft niet de zorgvuldigheid ten opzichte van klaagster betracht. Klachtonderdeel is gegrond.

Inhoudsindicatie

Uit het dossier volgt dat de overname van de zaak van klaagster door een kantoorgenoot van verweerder met klaagster besproken is. Klachtonderdeel is ongegrond.

Inhoudsindicatie

Het is verder aan de civiele rechter om te beoordelen of en, zo ja, in hoeverre een advocaat schadevergoeding aan de cliënt dient te voldoen.

Inhoudsindicatie

Volgt oplegging van enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 14 oktober 2013 met kenmerk K203 2013, door de raad ontvangen op 15 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. De klacht is gelijktijdig behandeld met de klacht die klaagster ingediend heeft tegen de voormalige kantoorgenoot van verweerder. Verweerder is als gemachtigde van diens voormalige kantoorgenoot opgetreden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Een kantoorgenoot van verweerder heeft klaagster in eerste instantie juridische bijstand verleend in een arbeidsgeschil.

2.2 Op 20 juli 2009 heeft de kantoorgenoot van verweerder een telefonische intake met klaagster gevoerd.

2.3 Bij brief van 21 juli 2009 heeft de kantoorgenoot van verweerder klaagster een opdrachtformulier toegestuurd met een voorschotnota van € 350,00.

2.4 Bij emailbericht van 11 augustus 2009 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Zoals besproken heb ik uw kwestie vooralsnog in behandeling genomen, maar [kantoorgenoot van verweerder] blijft de verantwoordelijke advocaat.

(…)

In aanvulling op die voorwaarden bevestig ik u hierbij dat het standaardhonorarium voor door mij te verrichten werkzaamheden op dit moment € 195,00 per uur bedraagt, te vermeerderen met 6 % kantoorkosten en BTW.

(…)

Vanzelfsprekend pogen we de kosten zoveel mogelijk op de werkgever af te wentelen.

(…)”

2.5 Bij emailbericht van 26 november 2010 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Sowieso wil ik de kosten voor jou blijven drukken (overigens werk ik al tegen sterk gereduceerd tarief en is er de nodige tijd afgeboekt), maar blijft de opstelling van [werkgever] telkens weer inzet vereisen. Dat mag je uiteindelijk zeker voor risico en rekening van [werkgever] laten komen

(…)”

2.6 Bij emailbericht van 21 december 2010 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven dat zijn kantoor klaagster niet op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand behulpzaam kan zijn.

2.7 Bij emailbericht van 22 december 2010 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat zij hoopt dat het lukt met de gesubsidieerde rechtsbijstand.

2.8 Bij emailbericht van 24 januari 2011 de zaak financieel met klaagster afgewikkeld in verband met de overname van de zaak door een andere advocaat. Deze advocaat zou zijn rechtsbijstand op basis van gefinancierde rechtsbijstand verlenen.

2.9 Bij emailbericht van 27 juni 2012 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat haar zaak met de werkgever waarschijnlijk snel zou worden afgehandeld en gevraagd of verweerder bij afronding een rekening zou willen sturen naar haar werkgever in verband met de gemaakte advocaatkosten.

2.10 Bij emailbericht van 26 november 2012 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat zij aanspraak maakt op de helft van de betaalde advocaatkosten aangezien verweerder en zijn kantoorgenoot klaagster niet op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand gewezen hebben.

2.11 Bij brief van 7 juni 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder en zijn kantoorgenoot.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klaagster verwijt verweerder meer in het bijzonder dat:

a) hij klaagster niet gewezen heeft op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand;

b) hij de zaak van klaagster zonder overleg overgenomen heeft van zijn kantoorgenoot;

tevens verzoekt klaagster

c)  de raad te bepalen dat verweerder haar een bedrag van € 3.000,00 dient te vergoeden in verband met de ten laste van haar gekomen advocaatkosten.

 

4 VERWEER

4.1 Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat klaagster niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de klacht gelet op het tijdsverloop. Klaagster heeft pas in juni 2013 een klacht ingediend terwijl de rechtsbijstand begonnen is in juli 2009 en de zaak al begin 2010 overgedragen is aan een andere advocaat.

4.2 Klaagster heeft bovendien geen belang bij haar klacht omdat de aan haar verstrekte toevoeging gelet op de door haar ontvangen vergoeding van haar toenmalige werkgever ingetrokken is. Verweerder heeft daarnaast tegen een gereduceerd tarief gewerkt in de zaak van klaagster. Klaagster heeft de facturen behouden en ook voldaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan uit mag gaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval moeten maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

5.2 Uit het dossier volgt dat klaagster in december 2010 op de hoogte is gekomen van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Klaagster heeft op 26 november 2012 verweerder op de hoogte gesteld van haar onvrede en officieel geklaagd bij (het kantoor van) verweerder. Klaagster heeft derhalve binnen een termijn van drie jaren geklaagd bij verweerder en daarmee binnen de door het Hof van Discipline aanvaarde redelijke termijn. De raad is voorts niet gebleken dat verweerder in zijn belangen geschaad is door het door hem genoemde tijdsverloop.

5.3 Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.4 De advocaat is gehouden met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens als daartoe aanleiding bestaat te overleggen of er termen aanwezig zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Uitzondering op deze regel is de situatie waarin de advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand.

5.5 De raad is niet gebleken dat verweerder er bij aanvang van de door hem verrichte rechtsbijstand vanuit kon gaan dat klaagster niet in aanmerking zou kunnen komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder had derhalve moeten overleggen met klaagster over gefinancierde rechtsbijstand. Het feit dat achteraf bezien de door klaagster ontvangen vergoeding mogelijk aanleiding zou zijn voor de raad voor rechtsbijstand om een verleende toevoeging in te trekken, maakt dit niet anders.

5.6 Verweerder heeft derhalve niet de zorgvuldigheid ten opzichte van klaagster betracht waartoe hij gehouden was.

5.7 Het klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.8 Uit het dossier volgt dat verweerder het behandelen van de zaak van klaagster, waarbij zijn kantoorgenoot verantwoordelijk zou blijven, met klaagster besproken heeft en dit schriftelijk heeft vastgelegd. Gesteld noch gebleken is dat klaagster verder eerder bezwaren geuit heeft tegen de behandeling van haar zaak door verweerder.

5.9 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.10 Het is aan de civiele rechter om te beoordelen of, en zo ja in hoeverre, een advocaat schadevergoeding dient te voldoen aan zijn cliënt. Voor de tuchtrechter is ter zake geen rol weggelegd.

5.11 Het klachtonderdeel is ongegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.J. van der Gouw, R. de Haan, T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2015.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT, Breda.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl