Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:147

Zaaknummer

24/14

Inhoudsindicatie

Klagers hebben terecht geklaagd over het feit dat verweerder de verschillende belangen van betrokken partijen onvoldoende heeft onderscheiden mede gezien het feit dat verweerder in eerste instantie al optrad voor een van de partijen. Ook is verweerder onvoldoende voortvarend voor klagers opgetreden en is hij in gebreke gebleven met het verstrekken van informatie.

Inhoudsindicatie

De door verweerder gemaakte analyse van de door klagers voorgelegde problematiek is summier maar ontbreekt niet. Klacht deels gegrond, deels ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 27 maart 2015

in de zaak 24/14

naar aanleiding van de klacht van:

 

[     ] B.V.

de heer [     ]

mevrouw [     ]

klagers

 

tegen

mr. [     ]

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 29 april 2014 met kenmerk 2013 KNN123, door de raad ontvangen op 30 april 2014, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord- Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2015 in aanwezigheid van klagers. De heer O. is verschenen namens D. B.V. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    aanvullende stukken zijnde een bericht van 2 februari 2015 met bijlagen van de zijde van klagers.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Blijkens een opdrachtbevestiging gedateerd 20 oktober 2010 heeft verweerder een zaak in behandeling genomen voor klagers én de heer W. De opdracht was een vordering tot nakoming dan wel tot vervangende schadevergoeding in te stellen tegen de heer V. De grondslag voor die vordering(en) lag in tussen klagers en de heer V gesloten overeenkomsten.

2.3    Klaagster D. B.V. heeft op 11 mei 2010 afspraken met de heer V. gemaakt over bemiddeling door D. B.V. bij de verkoop/aankoop door de heer V. van een boerenbedrijf. Klagers V. en L. hebben op 20 mei 2010 een overeenkomst met de heer V. gesloten betreffende de verkoop van hun boerderij. 

2.4    Verweerder heeft aan klagers voor zijn werkzaamheden een voorschot in rekening gebracht van € 25.000 excl. BTW. In 2012 heeft verweerder een conceptdagvaarding opgesteld.

2.5    Klaagster D. B.V. heeft bij brief van mr. M van 25 juni 2013 de overeenkomst met verweerder ontbonden.

2.6    De deken heeft op 25 november 2013 een verzoek ex art. 60ab Advocatenwet ingediend. Verweerder heeft zich op 2 december 2013 van het tableau laten schrappen. Begin mei 2014 is verweerder in staat van faillissement verklaard.

2.7    Bij brief van 10 juli 2014 met bijlagen heeft klaagster D. B.V.  zich bij de deken beklaagd over verweerder. Later hebben klagers V. zich achter de klacht geschaard.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij de kansen en risico’s, die verbonden waren aan de wijze waarop hij adviseerde het geschil met de heer V. aan te pakken, niet goed aan klagers heeft voorgehouden;

b)    hij een benadering heeft gekozen die niet haalbaar was en geen alternatieven heeft voorgesteld. Daarbij heeft hij nagelaten onderscheid te maken tussen de diverse belangen van de opdrachtgevers en niet aangegeven wie welke van de aan zijn werkzaamheden verbonden kosten diende de dragen.

c)    verweerder niet of niet tijdig reageerde op verzoeken om informatie over de stand van zaken betreffende het uitbrengen van de dagvaarding.

 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder heeft klagers wel degelijk op de risico’s gewezen. Hij verwijst daarvoor naar zijn brief van 1 oktober 2010 aan klaagster D. B.V. waarin hij wijst op het feit dat de overeenkomst tussen klagers V. en de heer V. geen koopovereenkomst is, maar dat de rechter zou kunnen spreken van een precontractuele fase. Die beoordeling zou kunnen leiden tot vermindering van de schadevergoeding.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Naar het oordeel van verweerder is er geen sprake geweest van onvoldoende onderscheid tussen de belangen van partijen.

Pas nadat alle andere opties waren mislukt, waaronder het inschakelen van een bemiddelaar, is gekozen voor de procedurele weg.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Verweerder heeft aan klagers laten weten dat hij wachtte op de reactie van de door klagers ingeschakelde fiscaliste die de dagvaarding diende te beoordelen. Vervolgens kreeg verweerder een brief van advocaat E. waaruit bleek dat deze was gevraagd een second opinion te geven. Deze bleef uit. In plaats daarvan kreeg verweerder in juni 2013 een brief waarbij de overeenkomst met klaagster D. B.V. werd ontbonden.

 

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    De raad is van oordeel is dat gegeven de complexe problematiek die door klagers aan verweerder ter behartiging uit handen was gegeven, de door verweerder geformuleerde analyse van de risico’s en kansen mager is. Maar nu er wel sprake is van een summiere analyse leidt dit tot de conclusie, dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    De raad is van oordeel dat verweerder wel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet voor het aanvaarden van de opdracht van klagers de verschillende belangen van partijen te onderscheiden, mede in het licht van het feit dat hij in de kwestie reeds optrad voor de heer W. Zulks blijkt onder meer uit een brief van 23 juli 2010 van verweerder namens de heer W. aan de heer V., waarin verweerder de heer V. sommeert de overeenkomst met klagers na te komen. De heer W. is ook bij de verkoop is betrokken en stelt in die brief bij niet-nakoming schade te zullen leiden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de heer W. uiteindelijk wel zijn aandeel in de transactie heeft ontvangen en geen schade heeft geleden, terwijl klagers zijn blijven zitten met niet vergoede schade. Onder verwijzing naar Gedragsregel 7 lid 1 oordeelt de raad dat verweerder had moeten onderkennen dat in deze kwestie aannemelijk was dat zich een ontwikkeling zou voordoen waarbij de belangen van zijn opdrachtgevers uiteen zouden gaan lopen.

Dit onderdeel van de klacht acht de raad dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Het voorgaande klemt temeer nu verweerder pas in de loop van 2012 een dagvaarding heeft opgesteld waarbij de door klagers geleden schade van de heer V. werd gevorderd. En nadat de dagvaarding in concept gereed was heeft verweerder opnieuw niet voortvarend gehandeld en steeds een afwachtende houding aangenomen omdat hij toen wachtte op een reactie van de fiscaliste dan wel een second opinion van mr. E. Uit de door verweerder niet weersproken verklaring van de fiscaliste komt naar voren dat zij bij herhaling heeft gepoogd met verweerder in contact te komen, evenwel zonder succes.

Uit de verklaring van mr E. (eveneens niet weersproken door verweerder) blijkt dat van een second opinion in het geheel geen sprake was.

Verweerder heeft voorts niet weersproken dat klagers in deze periode veelvuldig telefonisch contact met verweerder zochten hetgeen slechts een enkele keer slaagde.

Dit is tuchtrechtelijke verwijtbaar gedrag. Ook dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

Ambtshalve

De raad is van oordeel dat verweerder jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet.

 

6    MAATREGEL

6.1    Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende komt de raad tot de navolgende maatregel.

De raad legt verweerder een berisping op.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt klachtonderdelen b en c gegrond;

-    oordeelt klachtonderdeel a ongegrond;

-    legt verweerder de maatregel op van een berisping.

 

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. H.J. Meijer, G.J. van der Veer, A.S.M. Zweerman - Oude Breuil, E.A.C. van de Wiel, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2015.

 

 

griffier    voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift per aangetekende brief verzonden aan:

-    klagers

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord - Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan, ten aanzien van het klachtonderdeel a hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klagers

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen b en c hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl