Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:56

Zaaknummer

R. 4691/15.1

Inhoudsindicatie

Klachten van client tegen advocaat.

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft klaagster bijgestaan naar aanleiding van door de voormalige echtgenoot van klaagster aan klaagster gecedeerde vorderingen op zijn toenmalige werkgever en de fiscus.

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft klaagster op 2 mei bericht dat zij contact heeft gehad met de fiscus en dat de fiscus haar heeft meegedeeld dat de akte van cessie niet bij hun bekend is. Uit nader onderzoek was verweerster gebleken dat de fiscus de akte van cessie al eerder heeft afgewezen en dat tegen deze afwijzing al bezwaar- en beroepsprocedures hebben gelopen, die beiden ook zijn afgewezen. Verweerster heeft dit klaagster op 16 mei 2013 bericht. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat klaagster haar hierover niet heeft geïnformeerd, terwijl dit wel op de weg van klaagster lag. Het klachtonderdeel dat verweerster niet voortvarend, althans niet adequaat is opgetreden kan op basis van de stukken derhalve niet worden vastgesteld.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klaagster is van mening dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden en onzorgvuldig heeft gehandeld door aan de deurwaarder niet alleen de akte van cessie, maar ook de arbeidsovereenkomst van haar voormalige echtgenoot en zijn salarisstroken te overhandigen. Verweerster heeft gesteld dat dit nodig was voor een juiste betekening van de akte. Verweerster heeft voorts gesteld dat ook de deurwaarder een geheimhoudingsplicht heeft. De voorzitter is van oordeel dat klaagster ten aanzien van dit klachtonderdeel niet rechtstreeks in haar belang is getroffen.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 31 december 2014 met kenmerk K171 2014 , door de raad ontvangen op 5 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan naar aanleiding van door de voormalige echtgenoot van klaagster aan klaagster gecedeerde vorderingen op zijn toenmalige werkgever en de fiscus.

1.3 Op 25 juni 2013 heeft verweerster de opdracht tot betekening van de akte van cessie bij deurwaarderskantoor X. ingetrokken vanwege  bezwaren van klaagster tegen dat deurwaarderskantoor.

1.4 Bij brief van 8 juli 2013 heeft verweerster klaagster medegedeeld dat zij vanwege een gebrek aan wederzijds vertrouwen niet langer de belangen van klaagster kon behartigen en dat zij is overgegaan tot sluiting van het dossier.

1.5 Op 16 juli 2013 heeft verweerster deze brief nogmaals per aangetekende post en per e-mail aan klaagster gestuurd en daarin expliciet gevraagd in hoeverre klaagster haar brieven/e-mails las.

1.6 Op 17 juli 2013 heeft klaagster per e-mail gereageerd.

1.7 De aangetekende brief van verweerster aan klaagster van 16 juli 2013 is in augustus 2013 als onbestelbaar retour ontvangen.

1.8 Bij e-mail van 16 juni 2014 heeft klaagster verweerster medegedeeld dat zij haar stukken wil komen ophalen. Verweerster heeft hierop gereageerd dat de door klaagster aangegeven datum niet uitkwam.

1.9 Verweerster heeft per e-mail van 18 juni 2014 naar het nieuwe adres van klaagster gevraagd, maar daar geen antwoord op ontvangen.

1.10 Bij e-mail van 18 juni 2014 heeft klaagster bij de deken een klacht tegen verweerster ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij:

a. niet de zorgvuldigheid heeft betracht zoals een behoorlijk advocaat betaamt;

b. haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden;

c. niet adequaat heeft gehandeld;

d. klaagster niet heeft geïnformeerd over de te nemen en ondernomen acties;

e. geen stukken uit haar dossier heeft willen retourneren.

Ook stelt klaagster schade te hebben geleden door de handelwijze van verweerster.

 

3 BEOORDELING

3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de voorzitter van de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

3.2 Verweerster staat sinds 1 januari 2014 niet langer ingeschreven als advocaat. De gedragingen waarover klaagster klaagt zijn door verweerster verricht gedurende de periode dat zij wel stond ingeschreven. Om die reden is het tuchtrecht op haar gedragingen van toepassing.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en c

3.3 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46  Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een  cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter  rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met  betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes –  zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling  van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met  betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij  voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de  eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht  mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen  aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

3.4 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

3.5 Uit de stukken volgt dat klaagster verweerster op 16 april 2013 heeft laten weten dat haar voormalige echtgenoot er mee instemt dat zijn gehele inkomen bij zijn werkgever aan klaagster wordt gecedeerd. Klaagster heeft verweerster op 12 juni 2013 verzocht zorg te dragen voor betekening van de akte van cessie aan de werkgever van de voormalige echtgenoot van klaagster. Niet kan worden vastgesteld van welke datum de opdracht van klaagster aan verweerster exact dateert. Wel kan worden vastgesteld dat verweerster op 21 juni 2013 de deurwaarder heeft verzocht voor betekening van de akte van cessie zorg te dragen. De deurwaarder heeft verweerster op 24 juni 2013 geadviseerd de akte van cessie (van 10 november 2012) aan te passen, vanwege het feit dat de arbeidsovereenkomst tussen de voormalige echtgenoot en zijn werkgever op 10 november 2012 nog niet was gesloten. Vervolgens is tussen klaagster en verweerster een dispuut ontstaan over de keuze van verweerster voor deze deurwaarder dan wel deurwaarderskantoor, reden waarom verweerster op 25 juni 2013 de opdracht tot betekening bij het betreffende deurwaarderskantoor heeft ingetrokken. Klaagster heeft uiteindelijk zelf een andere deurwaarder gezocht en opdracht gegeven om tot betekening van de akte over te gaan. Nu niet kan worden vastgesteld wanneer klaagster exact de opdracht aan verweerster heeft gegeven om de akte van cessie te laten betekenen en verweerster gemotiveerd heeft gesteld dat  de betekening niet omgaand heeft plaatsgevonden van wege het feit dat verweerster meende dat de akte van cessie niet rechtsgeldig betekend kon worden, kan niet worden vastgesteld dat verweerster de belangen van klaagster niet naar behoren heeft behartigd noch dat sprake was van vertragingstactiek aan de zijde van verweerster.

3.6 Met betrekking tot de gestelde vordering op de fiscus volgt uit de stukken dat verweerster klaagster op 27 maart 2013 heeft bericht dat zij zich bereid verklaard te proberen deze vordering op de fiscus te innen, maar dat zij dan stukken nodig heeft. Klaagster heeft verweerster daarvoor verwezen naar de boekhouder. Verweerster heeft klaagster op 2 mei 2013 bericht dat zij contact heeft gehad met de fiscus en dat de fiscus haar heeft meegedeeld dat de akte van cessie niet bij hun bekend is. Uit nader onderzoek was verweerster gebleken dat de fiscus de akte van cessie al eerder heeft afgewezen en dat tegen deze afwijzing al bezwaar- en beroepsprocedures hebben gelopen, die beiden ook zijn afgewezen. Verweerster heeft dit klaagster op 16 mei 2013 bericht. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat klaagster haar hierover niet heeft geïnformeerd, terwijl dit wel op de weg van klaagster lag. Het klachtonderdeel dat verweerster niet voortvarend, althans niet adequaat is opgetreden kan op basis van de stukken derhalve niet worden vastgesteld.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.7 Klaagster is van mening dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden en onzorgvuldig heeft gehandeld door aan de deurwaarder niet alleen de akte van cessie, maar ook de arbeidsovereenkomst van haar voormalige echtgenoot en zijn salarisstroken te overhandigen. Verweerster heeft gesteld dat dit nodig was voor een juiste betekening van de akte. Verweerster heeft voorts gesteld dat ook de deurwaarder een geheimhoudingsplicht heeft. De voorzitter is van oordeel dat klaagster ten aanzien van dit klachtonderdeel niet rechtstreeks in haar belang is getroffen.

Ten aanzien van de klachtonderdelen d en e

3.8 Klaagster en verweerster nemen een tegenstrijdig standpunt in met betrekking tot het toesturen en ontvangen van stukken. Klaagster stelt geen stukken van verweerster te hebben ontvangen, terwijl verweerster stelt dat zij meermaals stukken aan klaagster heeft gestuurd op het haar bekende e-mail- en woonadres. In de stukken bevinden zich diverse e-mailberichten en brieven van verweerster aan klaagster, waaruit blijkt dat zij klaagster heeft geïnformeerd over de stand van zaken en stukken heeft toegezonden.  Uit de stukken is verder niet gebleken dat klaagster op de  uitnodiging van verweerster  voor het maken van een afspraak van 16 juni 2014 is ingegaan. Klaagster is wel op het kantoor van verweerster langs geweest, maar dat was op de dag en het tijdstip waarop verweerster had aangegeven niet in de gelegenheid te zijn haar te ontvangen. Gelet hierop zijn er geen feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat verweerster zich tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen.

3.9 Klaagsters stelling dat verweerster haar niet heeft geïnformeerd over de stand van zaken en geweigerd heeft stukken aan haar toe te zenden, kan op basis van de overgelegde correspondentie niet worden vastgesteld. 

3.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er geen grond voor het toekennen tot schadevergoeding, voor zover dit al tot de taken en bevoegdheden van de tuchtrechter zou behoren.

3.11 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a, c, d en e kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a, c, d en e als kennelijk ongegrond en klachtonderdeel als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 21 januari 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.       

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.