Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:7

Zaaknummer

14-225A

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat die zijn kantoorgenoot niet-advocaat mr. X voor klager liet optreden. Onduidelijk zou zijn gebleven dat deze mr. X geen advocaat was. Tevens zou niet zijn gewezen om de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en ten slotte zou klaagster onvoldoende zijn geïnformeerd over de financiële aspecten van het dossier. Alle klachtonderdelen gegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 12 januari 2015

in de zaak 14-225A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 21 augustus juli 2014 met kenmerk 40-13-0872, door de raad ontvangen op 22 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 november 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Bij sluiting van de zitting heeft de raad partijen in de gelegenheid gesteld om binnen één week na de zitting een schikking te beproeven. Bij brief van de griffie van de raad van 1 december 2014 is hen daartoe opnieuw één week vergund. De raad heeft kennis genomen van de brief van 4 december 2014, afkomstig van verweerders kantoorgenoot mr. X, waaruit blijkt dat er tussen partijen geen schikking is bereikt, zodat de raad deze beslissing wijst.

1.3 De raad heeft tevens kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 17 met bijlagen, zoals vermeld in de bij die brief gevoegd inventarislijst.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft zich in januari 2012 gewend tot het kantoor van verweerder. Verweerders kantoor specialiseert zich in het horecarecht.

2.3 Klaagster was verwikkeld in een bezwaarprocedure bij de rechtbank Arnhem, sector bestuursrecht, tegen de weigering van een bouwvergunning voor de aanleg van een logiesgebouw in de gemeente L. Op het moment dat klaagster zich tot verweerders kantoor wendde had de rechtbank op 20 december 2011 een tussenuitspraak gedaan.

2.4 Verweerder heeft een telefonisch intakegesprek met klaagster gevoerd. Verweerders medewerker mr. X heeft zich vervolgens met de inhoudelijke behandeling van de zaak beziggehouden. Mr. X is geen advocaat.

2.5 Mr. X heeft klaagster in eerste instantie geadviseerd met betrekking tot de tussenuitspraak van de rechtbank en nadien ook bijgestaan in het hoger beroep bij de Raad van State.

2.6 Ter zake van de dienstverlening aan haar heeft klaagster een overeenkomst van opdracht gesloten met verweerders kantoor. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van verweerders kantoor van toepassing verklaard.

2.7 De algemene voorwaarden van verweerders kantoor bevatten onder andere de volgende passage:

“Financieel

4.1 […] Door [verweerders kantoor] worden geen zaken op basis van de [Wet Rechtsbijstand On- en Minvermogenden] behandeld. […]”

2.8 Klaagster laat een aantal declaraties van verweerders kantoor onbetaald. Ter zake heeft verweerders kantoor een incassoprocedure geëntameerd bij de kantonrechter in Nijmegen. Klaagster heeft een bedrag van circa € 8.000 aan verweerders kantoor voldaan en er staat nog een bedrag van circa € 12.000 open. De kantonrechter heeft  zijn vonnis aangehouden in afwachting van het verloop van deze klachtprocedure.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in art. 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de indruk heeft gewekt, dan wel heeft laten bestaan, dat mr. X als advocaat aan zijn kantoor verbonden was;

b) juridische diensten van onvoldoende kwaliteit heeft geleverd terwijl de kosten opliepen; en

c) niet is nagegaan of klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging.

4 BEOORDELING

4.1 De klachten zijn gericht tegen de eigen advocaat. De raad stelt voorop dat de verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdracht¬gever, meebrengt dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen.

4.2 Gedragsregel 38 bepaalt bovendien dat een advocaat leden van zijn personeel, die niet als advocaat zijn ingeschreven, slechts zaken mag laten behandelen wanneer dit onder zijn toezicht gebeurt en dat hij tegenover de cliënt voor de behandeling van de zaak en de gegeven adviezen verantwoord¬e¬lijk blijft.

4.3 Bovenal geldt dat verweerder op grond van de voorgenoemde maatstaf ter verantwoording kan worden geroepen niet alleen voor zijn eigen optreden (handelen of nalaten) jegens klaagster, maar ook voor het optreden van zijn medewerker mr. X ten opzichte van klaagster.

4.4 De klachtonderdelen zullen in het navolgende afzonderlijk worden behandeld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt het volgende. Van verweerder mocht onder verwijzing naar de onder 4.2 genoemde maatstaf worden verwacht dat hij voldoende duidelijkheid zou verschaffen over de positie van mr. X binnen zijn kantoor, namelijk in elk geval dat mr. X geen advocaat was en derhalve onder toezicht en verantwoordelijkheid van verweerder werkte. Niet is komen vast te staan dat verweerder daartoe enige actie heeft ondernomen. Door zijn kantoor aldus te organiseren dat mr. X e-mails verzond vanaf het algemene kantooradres (info@[verweerder]advocaten) en er op de website van verweerder bovendien geen expliciete vermelding staat dat mr. X géén advocaat is, heeft verweerder de onduidelijkheid daarover eerder vergroot. Ook uit de opdrachtbevestigingen (zie pag. 9 en 55 van het klachtdossier) blijkt niet dat de behandeling van de zaak door een kantoorgenoot – niet advocaat helder met klaagster is gecommuniceerd. De kennelijke onduidelijkheid die over de status van mr. X is ontstaan komt dan ook voor rekening en risico van verweerder. Klacht¬onder¬deel a) is dan ook gegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt het volgende. Verweerder stelt dat geen sprake is van onvoldoende kwaliteit in de dienstverlening, en dat klaagster, tegen het advies van mr. X in, heeft aangedrongen op het voort-zetten van de ingeslagen koers ten aanzien van de procedure bij de recht¬bank en nadien bij de Raad van State. Klaagster betwist dat.

4.7 Indien tussen partijen ten aanzien van de aanpak van de zaak een verschil van mening had bestaan, dan had het op de weg van mr. X, althans verweerder, gelegen om daarvan schriftelijk verslag te doen. Immers bepaalt gedragsregel 8 dat waar nodig ter voorkoming van misverstand belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt worden bevestigd. Dat zulks alhier is geschied is niet gebleken. Voor zover deze verplichting niet direct op mr. X van toepassing is nu hij geen advocaat is, geldt deze wel voor verweerder als verantwoordelijke voor diens optreden.

4.8 Ten aanzien van de advisering en de financiële kant van  de zaak geldt het volgende. Van schriftelijke verslaglegging over de financiële consequenties van de aanvaarding van de opdracht door verweerders kantoor, zoals vereist door gedragsregel 26 lid 1 is niet of nauwelijks sprake. Voor zover het klachtdossier er blijk van geeft dat aan klaagster een inschatting is gegeven van de kansen in de procedure en de voorziene kosten, worden slechts algemene opmerkingen gemaakt (“u doet er goed aan door te gaan in de zaak omdat er verkeerde uitgangspunten worden gehanteerd”) en aan¬merke-lijk lagere bedragen genoemd (€ 1.500, in de e-mail van 3 februari 2012), of helemaal geen bedragen maar slechts een opmerking in de trant van “Dat kan zonder daar al te veel tijd en geld in te steken”. De genoemde bedragen zijn lager dan hetgeen in werkelijkheid aan klaagster in rekening is gebracht, voor zover dat blijkt uit het tussenvonnis van de kantonrechter in de incasso-procedure. In dat verband is ook niet gebleken dat verweerder op enigerlei wijze heeft voldaan aan de uit gedragsregel 8 en 26 lid 2 voortvloeiende plicht om zijn cliënte deugdelijk te adviseren over de proceskansen en te waarschuwen indien de declaratie aanmerkelijk hoger wordt dan aanvankelijk door hem ingeschat. Klachtonderdeel b) is gegrond..

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel c) geldt het volgende. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat een advocaat de verplichting heeft om een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aan-merking komt voor gefinan¬cierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of her-opening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Deze maatstaf is neer-gelegd in gedragsregel 26.

4.10 Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten verge-wissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequen¬ties daarvan overziet en kan dragen.

4.11 Verweerder stelt dat hij in het eerste telefoontje klaagster op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand heeft gewezen en dat zijn kantoor boven¬dien algemene voorwaarden hanteert waarin een passage is opgenomen waaruit blijkt dat het kantoor geen toevoegingszaken behandelt. Verweerder stelt daarmee aan zijn verplichtingen ter zake te hebben vol¬daan.

4.12 Klaagster betwist dat verweerder haar heeft gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gefinancierde rechtshulp. Of dat is gebeurd kan echter in het midden blijven nu – ongeacht of verweerder dat heeft gedaan – hij klaagster in elk geval niet uitdrukkelijk en duidelijk (schriftelijk) erop heeft gewezen dat zij daarvan afstand deed en ook niet is gebleken dat hij zich er deugdelijk van heeft vergewist dat klaagster wist en begreep van welk (mogelijk) recht zij afstand deed.

4.13 Het opnemen van de onder 2.7 genoemde passage in de algemene voorwaarden kan verweerder hierbij ook niet baten. Ongeacht of deze passage verweerder van dienst zou kunnen zijn bij het voldoen aan het in gedragsregel 26 neergelegde, heeft verweerder erkend dat deze algemene voorwaarden in het geheel niet aan klaagster zijn toegezonden, zodat zij onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om van de inhoud daarvan kennis te nemen. De enkele verwijzing naar die voorwaarden is daarvoor immers onvoldoende. Klachtonderdeel c) is dan ook gegrond.

5 BEOORDELING

5.1 De raad overweegt dat verweerder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht door onvoldoende toe te zien  op de inzet van de onder zijn verant-woorde¬lijkheid werkende jurist. Ook is  onvoldoende zorgvuldigheid en nauw-gezet¬heid betracht in de vastlegging van essentiële informatie en  in de financiële aangelegenheden. Met het oog daarop acht de raad het opleggen van de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot, M. Middeldorp, A.M. Vogelzang, M. Ynzonides, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post (NIEUW ADRES!)

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging (NIEUW ADRES!)

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda  .

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.l