Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:29

Zaaknummer

14-257NH

Inhoudsindicatie

Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. Geconstateerde onjuistheid (datering van een brief) in weergave van de feiten is niet relevant voor de beoordeling van de klacht, althans kan aan de beoordeling door de voorzitter geen afbreuk doet. Geen mogelijkheid af te wijken van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen als bedoeld in artikel 46h lid 4 BW.

Uitspraak

Beslissing van 20 januari 2015

in de zaak 14-257NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 6 oktober 2014 op de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 12 september 2014 met kenmerk14-027, door de raad ontvangen op 15 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 6 oktober 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 6 oktober 2014 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 17 oktober 2014 door de raad ontvangen op 24 oktober 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klager van 17 oktober 2014;

- de brieven van 7 november 2014 en 19 november 2014 van klager aan de raad;

- de spreekaantekeningen van klager ten behoeve van de zitting.

2 FEITEN EN KLACHT

Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover daartegen in verzet wordt opgekomen, komt de raad daarop hieronder, in 4.2 en 4.3 nog terug.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht zoals omschreven in de beslissing van de voorzitter, zodat de raad daarnaar verwijst. Daarnaast heeft klager aan zijn verzet ten grondslag gelegd dat:

a) in de beslissing van de voorzitter ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat zijn klacht tevens is gebaseerd op het arrest van 13 mei 2014 van het Gerechtshof te Amsterdam en dat met dit arrest een nieuwe situatie is ontstaan, waardoor zijn klacht ook betrekking heeft op door verweerder in appel geponeerde feiten, waarvan hij de waarheid kent of redelijkerwijs kan kennen;

b) in overweging 1.2 van de beslissing van de voorzitter ten onrechte is vermeld dat verweerder een kopie van een aangetekende brief van 28 maart 2002 van de wederpartij in het geding heeft gebracht, aangezien de brief was gedateerd 26 maart 2002;

c) klager er belang bij heeft dat de juiste namen van zijn ex-werkgevers worden vermeld en deze niet, zoals in overweging 1.2 van de beslissing van de voorzitter ten onrechte is geschied, worden aangeduid met X, Y en Z;

3.2 Klager heeft de raad voorts op grond van onder meer artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verzocht om, indien het verzet ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard, hem de mogelijkheid van hoger beroep te bieden.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3 Tegen de vaststelling van de feiten wordt opgekomen met de (in 3.1 vermelde) verzetgronden b en c. De raad zal hierop eerst ingaan. Hetgeen klager onder b) aanvoert, is juist.  In de voorzittersbeslissing onder 1.2 staat dat verweerder een kopie van een aangetekende brief van 28 maart 2002 in het geding heeft gebracht. De brief was, zoals klager terecht heeft opgemerkt, gedateerd 26 maart 2002. Deze verzetgrond kan echter niet tot gegrondbevinding van het verzet leiden, omdat de vermelde onjuistheid niet relevant is voor de beoordeling, althans aan de beoordeling door de voorzitter geen afbreuk doet.

4.4 De raad ziet geen bezwaar tegen de door klager gewenste vermelding van de namen van zijn ex-werkgevers in de beslissing, als bedoeld in de verzetgrond onder c). Verweerder heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de raad. De raad overweegt daarom dat waar in de beslissing van de voorzitter de ex-werkgevers zijn aangeduid met X, Y, Z dient te worden gelezen respectievelijk Accounting Plaza B.V., Ahold N.V., en Albert Heijn B.V. Ook hier geldt echter dat deze verzetgrond niet tot gegrondbevinding van het verzet kan leiden. Dit omdat het door middel van een letteraanduiding anonimiseren van procespartijen geen onjuistheid betreft en dit voorts niet relevant is voor de beoordeling, althans aan de beoordeling door de voorzitter geen afbreuk doet.

4.5 De raad volgt klager niet in zijn redenering, verwoord in de verzetgrond onder a), dat met het arrest van 13 mei 2014 van het Gerechtshof te Amsterdam een nieuwe situatie is ontstaan, welke alsnog tot gegrondbevinding van het verzet en derhalve ontvankelijkheid van de klacht kan leiden. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat het feit, dat verweerder in de procedure in hoger beroep zich opnieuw heeft beroepen op de gewraakte brief van 26 maart 2002 en de stelling heeft ingenomen dat klager met Accounting Plaza B.V. een arbeidsovereenkomst had, geen verschoonbaarheid oplevert voor het te laat indienen van de klacht.

4.6 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.7 De raad overweegt tot slot dat hij geen mogelijkheid ziet af te wijken van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen dat, voor wat betreft beslissingen op verzet, is neergelegd in artikel 46h lid 4 Advocatenwet. Tegen de ongegrondverklaring van een verzet staat derhalve geen hoger beroep open.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. G. Kaaij, N.M.N. Klazinga, G.J. Pulles en A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.