Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:153

Zaaknummer

54/14

Inhoudsindicatie

Indien in (echtscheidings)procedure gelden wordt geparkeerd op de derdenrekening van de advocaat van één der partijen, waarover parijen het niet eens zijn aan wie die toekomen, mag de advocaat van één van hen niet zelfstandig, zonder goedkeuring van beide partijen, beslissen wie rechthebbende is op die gelden en die overmaken. Eenmin mag zij een deel van die gelden verrekenen met haar declaraties. Klacht gegrond; berisping.

Uitspraak

Beslissing van 27 maart 2015

in de zaak 54/14

naar aanleiding van de klacht van:

 

mevrouw [     ]

klaagster

 

tegen

mr. [     ]

verweerster

gemachtigde: mr. [     ]

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 18 augustus 2014 met kenmerk 2014 KNN058, door de raad ontvangen op 25 augustus 2014, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 januari 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Verweerster wordt bijgestaan door haar gemachtigde mr. D. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van 22 augustus 2014 van verweerster met bijlagen;

-    een brief van 13 januari 2015 aan de raad met bijlagen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is gehuwd geweest met K. In de echtscheidingsprocedure was mr. V. de advocaat van klaagster en verweerster was de advocaat van de ex echtgenoot van klaagster.

2.3    Klaagster en haar ex echtgenoot waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Klaagster heeft na de inschrijving van de echtscheiding begin 2013 contact opgenomen met de in de echtscheidingsbeschikking genoemde boedelnotaris, doch deze heeft aangegeven dat de boedelscheiding te ingewikkeld was en heeft partijen terugverwezen naar de advocaten.

2.4    Op 27 maart 2013 heeft de ex echtgenoot van klaagster maritaal beslag doen leggen op de tegoeden van klaagster waaronder een bedrag van €  39.500,00. Een dreigend kortgeding is ingetrokken nadat in onderling overleg €  35.000,00 is overgemaakt naar de derdenrekening van verweerster.

2.5    Omdat de ex echtgenoot van klaagster van mening was dat het bedrag dat op de derdengeldrekening van verweerster was gestort, betrekking had op zijn onderneming, heeft hij verweerster gevraagd die gelden aan hem door te storten. Klaagster heeft hiertegen via haar raadsvrouwe bezwaar gemaakt en ook tegen het voornemen van verweerster om van het door te storten depotbedrag €  4.000,00 te verrekenen met haar openstaande declaraties.

2.6    Bij brief van 4 april 2014 met bijlage heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door gelden, zonder toestemming van klaagster, van de derdengeldrekening van haar kantoor, (deels) over te maken aan de ex echtgenoot van klaagster en (eveneens ten dele) aan haarzelf, terwijl de deken had aangegeven dat betaling aan verweerster niet was toegestaan.

 

Toelichting

Vanwege het gelegde maritale beslag op de bankrekeningen van klaagster is de advocaat van klaagster een kortgeding gestart tot opheffing van de gelegde beslagen. Het kortgeding stond gepland op 24 juni 2013. Daarop heeft op 24 juni 2013 overleg plaats gevonden tussen partijen en hun advocaten. Dit heeft ertoe geleid dat een deel van het geld waarop het beslag rustte naar de derdengeldrekening van verweerster is overgemaakt in afwachting van een nadere verdeling. Zoals uit de brief van 5 juli 2013 van de advocaat van klaagster aan verweerster blijkt, was klaagster het er niet mee eens dat een bedrag van €  35.000,00 aan de ex echtgenoot van klaagster werd betaald. De ex-echtgenoot van klaagster had aangegeven dat hij daarmee de fiscus wilde betalen. Verweerster heeft vervolgens de conclusie getrokken dat het geld, dat op haar derdengeldrekening stond, toebehoorde aan de ex echtgenoot van klaagster. Er is echter nooit een gerechtelijke uitspraak gedaan over de vraag aan wie het geld toekwam omdat het kortgeding van 24 juni 2013 geen doorgang had gevonden. Bovendien heeft de ex echtgenoot van klaagster het bedrag niet aangewend om de hypothecaire schuld van de koopwoning af te lossen en evenmin om de fiscus te voldoen. Verweerster heeft daarmee duidelijk de bedoeling gehad haar eigen declaraties betaald te krijgen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert aan dat het in dit geval gaat om een klacht van de wederpartij van haar cliënt en dat zij een grote mate van vrijheid heeft bij de belangenbehartiging van haar cliënt. Slechts indien zij zich onnodig grievend over de wederpartij zou hebben uitgelaten dan wel mondeling of schriftelijk feiten heeft geponeerd waarvan zij de onwaarheid kende of had moeten kennen, zou zij tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Bij dit alles mocht zij in redelijkheid uitgaan van de juistheid van het feitenmateriaal dat haar (voormalige) cliënt haar had aangereikt. Door haar handelwijze is haar (voormalige) cliënt bevoordeeld ten opzichte van klaagster maar klaagster is door het handelen van verweerster niet onnodig geschaad.

4.2    Voorts voert verweerster aan dat haar cliënt zich in juli 2012 tot haar heeft gewend. Klaagster zou ondernemingsgelden van haar ex echtgenoot hebben verduisterd. Diens onderneming werd gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma. Medevennoot was een broer van de cliënt van verweerster.

4.3    Verweerster heeft maritaal beslag doen leggen ten laste van klaagster. Vervolgens heeft klaagster de cliënt van verweerster gedagvaard tot opheffing van het beslag. Uit de dagvaarding zou blijken dat in confesso was dat een bedrag van €  39.500,00 toebehoorde aan de onderneming van de cliënt van verweerster.

4.4    Vervolgens is getracht het geschil in onderling overleg te regelen maar dat is niet gelukt. Wel is een bedrag van €  35.000,00 overgemaakt naar de derdengeldrekening van verweerster. Verweerster heeft vervolgens de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland gevraagd of zij haar (tussentijdse)declaratie zou mogen verrekenen met het gedeponeerde bedrag. De deken heeft negatief geadviseerd. Klaagster heeft aangegeven dat zij alleen met verrekening akkoord was indien gelijktijdig aan haar eenzelfde bedrag zou worden uitgekeerd. Daarmee ging de cliënt van verweerster niet akkoord.

4.5    Vervolgens wendde de broer van de cliënt van verweerster zich via zijn advocaat tot verweerster en stelde dat het geld op de derdengeldrekening van verweerster tot de vennootschap van de cliënt van verweerster behoorde en om deze reden moest worden uitbetaald. Verweerster achtte de argumenten steekhoudend waarna zij opnieuw contact met de deken heeft gehad. Opnieuw heeft de deken negatief geadviseerd, omdat het naar zijn mening een civiele kwestie betrof en geen dekenkwestie. Verweerster heeft vervolgens zelfstandig besloten een bedrag van €  31.000,00 over te maken naar de advocaat van de broer van de cliënt van verweerster en € 4.000,00 naar haar kantoorrekening voor (gedeeltelijke) voldoening van haar declaraties. Verweerster meent dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld.

 

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2     De raad stelt vast dat klaagster en de cliënt van verweerster in het kader van een schikking betreffende een geschil over de huwelijksgoederengemeenschap hebben afgesproken dat een bedrag van €  35.000,00 zou worden overgemaakt naar de derdengeldrekening van verweerster. Reeds op 14 juni 2013 heeft verweerster zelf over een storting op haar derdengeldrekening geschreven:

”Wat is er dan in dat geval op tegen om deze bedragen op mijn derdenrekening te storten totdat gehele overeenstemming is bereikt over alle punten betreffende de echtscheiding.”

Met ‘deze bedragen’ wordt gedoeld op een in dezelfde brief genoemd bedrag van € 40.000,00 dat onder het beslag valt en waarvan verweerster voorstelt om dat over te maken op haar derdengeldrekening onder de mededeling dat € 39.500,00 hiervan ondernemingsgelden betreft waarvan klaagster ook zou erkennen dat dit ondernemingsgelden zijn. Vervolgens heeft op 24 juni 2013 het bewuste 4-gesprek plaatsgevonden waarbij concreet is afgesproken dat € 35.000,00 geparkeerd blijft staan op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerster. Voorts heeft verweerster bij brief van 28 juni 2013 aan de advocaat van klaagster gevraagd of zij kon instemmen met overmaking van genoemd bedrag van € 35.000,00 aan de cliënt van verweerster, omdat deze ‘de fiscus in zijn nek heeft’. Als reactie daarop heeft de advocaat van klaagster bij brief van 5 juli 2013 bericht dat haar cliënte daar niet mee instemde.

5.3    De raad komt tot het oordeel dat uit de correspondentie en het ter zitting besprokene is gebleken dat geen overeenstemming bestond over de vraag aan wie het bedrag van € 35.000,00 dat op de derdengeldrekening van verweerster was gestort, toekwam. De bedoeling van het parkeren van de gelden op de derdengeldrekening van verweerster was nu juist om het beslag (ten dele) te kunnen opheffen en vervolgens onderling, dan wel via de rechter, uit te maken aan wie welk deel van het geld toekwam. Het was dan ook niet aan verweerster om eenzijdig vast te stellen aan wie de gelden toekwamen. Het argument dat verweerster de argumenten van de broer van haar cliënt steekhoudend vond, kan haar evenmin baten. Het is niet aan verweerster om op grond van haar eigen mening over de gelden te beschikken. Dat had de civiele rechter in een procedure kunnen doen maar niet de advocaat van één van de partijen. De raad oordeelt de klacht dan ook gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Bij de oplegging van de maatregel houdt de raad rekening met de ernst van het feit en tevens dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad als een advocaat in strijd met de gemaakt afspraken om het geld op de derdengeldrekening te laten staan totdat algehele overeenstemming is bereikt zelfstandig beslist dat het aan diens cliënt toekomt, ongeacht de juistheid van de stelling van de cliënt. Dit is een kernwaarde voor de advocatuur. Bovendien heeft verweerster geen blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van haar handelen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt de klacht gegrond en legt aan verweerster de maatregel van een berisping op.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, W.H. Kesler, H.J.P. Robers, G.J. van der Veer, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2015.

 

 

griffier    voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerster

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

 

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl