Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:90

Zaaknummer

7297

Inhoudsindicatie

Verwijt een deel van het dossier van klaagster te zijn kwijtgeraakt. Ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 23 maart 2015

in de zaak 7297

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 8 september 2014, onder nummer

14-60, aan partijen toegezonden op 8 september 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder voor wat betreft onderdeel a gegrond is verklaard en onderdeel b ongegrond. Aan verweerder is de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRARL:2014:279.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 oktober 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief d.d. 27 november 2014 van klaagster;

-    de brief d.d. 28 november 2014 van de griffier van het hof aan klaagster;

-    de brief d.d. 6 januari 2015 van klaagster;

-    de brief d.d. 12 januari 2015 van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 januari 2015, waar klaagster en verweerder zijn verschenen. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, voor zover thans in hoger beroep nog relevant, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door een deel van het dossier – betreffende de periode vanaf 5 augustus 2009 tot begin 2010 – zoek te laten raken.

3.2    Klaagster heeft ter onderbouwing van haar klacht aangedrongen op het horen van de Deken als getuige, nu hij zou kunnen verklaren dat het dossier niet volledig is afgedragen door verweerder en een deel van het dossier zoek is geraakt.

4    FEITEN

4.1    Voor de beoordeling van de thans nog voorliggende klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

4.2    Verweerder, althans diens voormalige kantoor, heeft klaagster bijgestaan in een kwestie met betrekking tot een pand in Amsterdam waarvan klaagster eigenares is.

4.3    In 2010 is klaagster naar een andere advocaat overgestapt

4.4    Klaagster heeft verweerder verzocht het dossier dat bestond uit vier ordners over te dragen aan de opvolgend advocaat mr. H..

4.5    Verweerder heeft dit aanvankelijk geweigerd. Na tussenkomst van de deken is het kopie dossier in december 2013 aan de deken overhandigd. Vanuit het bureau van de deken is het dossier op 13 februari 2014 gezonden aan een inmiddels door klaagster ingeschakelde cassatie advocaat. De stafmedewerker van het bureau van de deken schreef: “Bijgaand treft u het gehele dossier zoals dat ontvangen is van mr. (hof: verweerder), aan. Op verzoek van (hof: klaagster) is dit direct per koerier aan u verzonden. Mocht u nog andere stukken wensen, dan dient u zich hiervoor tot (hof: verweerder) te wenden. Een en ander is ook aan (hof: verweerder) bericht.”

4.6    In januari 2014 heeft klaagster het dossier op het bureau van de deken ingezien

4.7    Volgens klaagster ontbrak toen een deel van het dossier.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft klachtonderdeel b ongegrond verklaard. De raad heeft daartoe overwogen dat verweerder de stelling van klaagster dat een deel van het dossier ontbrak, gemotiveerd heeft betwist en dat klaagster daartegenover haar stelling niet nader feitelijk heeft onderbouwd. Tegen die overweging richt zich het hoger beroep van klaagster. Zij stelt voorts dat het onjuist is dat de raad de deken niet heeft gehoord, omdat het juist het werkterrein van de deken is om naar een dossier dat op zijn kantoor wordt gedeponeerd te kijken, erover te oordelen en er een verslag van op te maken. Tevens noemt klaagster de naam van mr. Z., werkzaam op het bureau van de Raad van de Orde te Utrecht die gehoord kan worden.

5.2    Het hof overweegt als volgt. Verweerder liet zich in de zaak van klaagster assisteren door mr. C.H., als gemeenteambtenaar werkzaam bij de gemeente A.. Vast staat dat verweerder mr. H. heeft gevraagd het dossier op het gemeentehuis van A. te kopiëren toen hij na tussenkomst van de deken het dossier moest overdragen. Verweerder heeft aan het hof verklaard dat hij dat deed omdat hij het dossier wilde behouden in verband met mogelijke begroting of aansprakelijkstelling.  Het dossier is dus van het kantoor van verweerder naar het gemeentehuis van A. gebracht, vervolgens terug naar het kantoor van verweerder en vanuit dat kantoor is het kopie dossier aan de deken overhandigd. Gesteld noch gebleken is dat verweerder en/of de deken  een inventarisatie heeft/hebben opgemaakt van hetgeen het dossier bevatte. Dat brengt mee dat, mede door alle bewegingen, thans niet meer kan worden vastgesteld welke stukken deel hebben uitgemaakt van het dossier.

5.3    Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat niet het hele dossier door mr. H. is gekopieerd. In dat verband heeft verweerder ter zitting in hoger beroep opgemerkt dat mr. H. zich tegenover hem erover had beklaagd dat het kopiëren van het dossier zeer bewerkelijk was geweest aangezien hij alle nietjes uit het omvangrijke dossier dat bestond uit vier ordners had moeten verwijderen en dat hij de kopie van het hele dossier tot drie pakketten had weten terug te brengen. Op enig moment is verweerder gebleken dat de vierde ordner zich nog op het gemeentehuis van Almere bij mr. H. bevond. Op 27 februari 2014 schreef hij aan het kantoor van de deken Midden-Nederland: “Intussen is de vierde ordner terecht. C.H. had die nog onder zich. Hij verzekert dat ook de inhoud hiervan is gekopieerd. In totaal heeft hij drie pakketten gemaakt en met een elastiek gebundeld. Deze drie pakketten zijn in een doos gedaan die ik aan de voormalig deken heb meegegeven (in kopie).” Verweerder heeft ten behoeve van het hoger beroep de inhoud van die ordner nogmaals laten kopiëren en heeft deze kopie aan het hof gezonden met de mededeling dat mr. H hem had verzekerd de inhoud van de ordner eerder te hebben gekopieerd. Hij was daar des te meer zeker van omdat de originelen van de nu voor de tweede keer gekopieerde stukken bij de eerste keer zijn ontdaan van de nietjes die er bij de tweede maal kopiëren niet meer in zaten.

5.4    In dit verband is voorts nog van belang dat verweerder ter zitting in hoger beroep onweersproken heeft verklaard dat klaagster in de periode dat hij voor haar optrad van elk stuk dat aan het dossier werd toegevoegd steeds een kopie heeft gekregen.

5.5    Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden acht het hof het niet aannemelijk dat verweerder een deel van het dossier heeft zoek gemaakt en dat klaagster niet in het bezit is gesteld van een kopie van het gehele ten processe bedoelde dossier.

5.6    Het verzoek van klaagster om de deken, dan wel mr. Z., als getuige te horen wordt afgewezen, omdat het hof zich voldoende voorgelicht acht. Ten overvloede merkt het hof op dat uit de door de stafjurist van het bureau van de deken op 13 februari 2014 aan de cassatie advocaat van klaagster gezonden brief blijkt dat het gehele dossier zoals dat door verweerder werd aangeleverd werd doorgezonden en dat uit het dossier niet is gebleken dat de toenmalige deken onderzoek heeft gedaan naar de inhoud van de pakketten, maar slechts ervoor heeft gezorgd dat het dossier via hem aan de cassatie advocaat werd afgegeven. Het onderzoek van de deken heeft zich dus beperkt tot  de vraag of verweerder op goede gronden het dossier onder zich hield en, nadat hij tot de conclusie kwam dat dat niet het geval was, heeft hij zijn gezag aangewend waarna verweerder het dossier aan hem overhandigde.

5.7    Uit het hiervoor overwogene volgt dat de beslissing van de raad voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,moet worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de raad van 8 september 2014 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs.  G. Creutzberg,  A.D.R.M. Boumans, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.