Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:140

Zaaknummer

15-088A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klachten tegen eigen advocaat over kwaliteit van bijstand en financiële afwikkeling kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 6 mei 2015

in de zaak 15-088A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 2 april 2015 met kenmerk 4014-0625, door de raad ontvangen op 7 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een tweetal bestuursrechtelijke procedures in bezwaar. Voor beide procedures is gesubsidieerde rechtshulp aangevraagd en verkregen. In de opdrachtbevestiging is aangekruist dat voor de eigen bijdrage (alvast) een bedrag van € 193,-- in rekening zou worden gebracht. De door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdragen bedroegen respectievelijk € 196,-- en € 143,--,voor welke bedragen klaagster op 7 april 2014 twee separate facturen zijn gezonden.

1.3 Klaagster heeft op 3 april 2014 respectievelijk op 27 juni 2014 € 193,-- respectievelijk € 143,-- overgemaakt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerster. De tweede betaling heeft klaagster gedaan na ontvangst van een laatste aanmaning (zie hierna 1.8).

1.4 Op 24 april 2014 zijn aanmaningen aan klaagster gezonden voor de in rekening gebrachte eigen bijdragen.

1.5 Bij brief van 12 mei 2014 aan klaagster heeft verweerster geschreven:

In de bovenstaande zaak bericht ik u als volgt.

Bijgaand treft u de beslissing op bezwaar aan. Deze is voor beide dossier (intrekking en terugvordering). Ik zal deze dossiers sluiten. Mocht u vragen hebben dan kunt u contact met mij opnemen.

Daarnaast wijs ik u op de beroepstermijn van zes weken. U heeft zes weken de tijd om in beroep tegen dit besluit. Mocht u daarvoor onze hulp willen inschakelen dan kunt u contact opnemen met kantoor.

Ik vertrouw erop dat ik u hiermee naar behoren heb geïnformeerd.

1.6 Op 26 mei 2014 is aan klaagster een tweede aanmaning gezonden voor de eigen bijdrage van € 143,--.

1.7 Bij brief van 23 juni 2014 aan klaagster heeft verweerster onder meer geschreven:

Van het secretariaat ontving ik een verontrustend berichtje. U meende zich opgelicht te voelen en dat ons kantoor haar beloftes niet zou zijn nagekomen. De afloop van uw zaken hebben wij samen besproken en ik had niet het gevoel dat u nog vragen had of andere opmerkingen. Ik wil u nogmaals bij ons op kantoor uitnodigen om de zaak te bespreken, maar u heeft reeds aangegeven dit niet te willen. Mijn aanbod blijft echter wel staan.

(…)

Graag zou ik van u horen en ik hoop dat u bereid bent om met ons het gesprek aan te gaan.

1.8 Op 24 juni 2014 is aan klaagster een laatste aanmaning gezonden voor de eigen bijdrage van € 143,--.

1.9 Bij brief van 26 juni 2014 aan verweerster heeft klaagster onder meer geschreven:

Bij mijn tweede bezoek op 29-4-2014 was ik uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting. In een kort gesprek daarvoor vroeg ik naar de funktie van de 2e rekening € 143,--. Daarover zei u dat er soms verschillende argumenten nodig zijn voor een procedure, maar dat ik dit bedrag niet hoefde te betalen. Vervolgens kreeg ik een aanmaning om € 143,- te betalen.

(…)

Ik kreeg een 2e aanmaning: € 143,- binnen 5 dagen betalen. Dit negeerde ik dus, maar vond het ook bedreigend.

Ik belde met de financiële administratie v. [kantoor verweerster]. Zij ontweken alles door zomaar dingen te zeggen over terugbellen: niet uitgevoerd.

Ik ervaar dit als pesten en voel mij bedreigd.

De laatste rekening € 143,-- moet ik binnen 5 dagen betaald hebben anders gaat er een incassobureau werken. Hoe wilt u dit regelen?

1.10 Bij brief van 30 juni 2014 aan klaagster heeft verweerster onder meer geschreven:

Het klopt dat ik had gezegd dat de 143 euro niet voldaan hoefde te worden. Ik  heb dit ook aan onze financiële administratie doorgegeven en verzocht om een creditnota te maken voor deze rekening. (…) Bijgaand treft u dan nu ook een creditnota aan voor dit bedrag, omdat ik nogmaals verzocht heb om de rekening te crediteren.

Wij hebben na de hoorzitting inderdaad besproken dat de houding van de DWI erg negatief en stug was. De mogelijkheid van een tegenvallende beslissing op bezwaar hebben wij besproken en een eventuele actie hierop. U heeft toen aangegeven niet naar de rechtbank te willen gaan. Aan deze wens heb ik mij te houden.

Ik zal de financiële administratie ook aanspreken op het telefoongesprek dat u beschrijft, want dat is niet de bedoeling. Daarnaast is het uiteraard ook niet de bedoeling dat u zich gepest en bedreigd voelt. Het is erg vervelend dat deze gevoelens bij u spelen, maar zeker niet de bedoeling, inzet of handelswijze van ons kantoor geweest.

Ik hoop dat de afhandeling van de ‘miscommunicatie’ omtrent de betaling van de eigen bijdrage nu is opgelost en dit enigszins verlichting brengt.

1.11 Bij brief van 25 augustus 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.12 Op 2 oktober 2014 is de eigen bijdrage ad € 143,-- aan klaagster terugbetaald.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) jegens klaagster niet de toezegging tot restitutie van de tweede in rekening gebrachte en betaalde eigen bijdrage is nagekomen;

b) klaagster niet voldoende uitleg heeft gegeven over het feit dat de rechtsbijstand van verweerster zag op twee zaken en niet op één zaak;

c) klaagster niet heeft voorgesteld om in beroep te gaan tegen de beslissingen op bezwaar en daarvan evenmin de financiële consequenties heeft meegedeeld;

d) klaagster heeft laten betalen voor een zaak waarvan verweerster op voorhand wist dat deze kansloos was.

3 BEOORDELING

3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

3.2 Klachtonderdeel a) ziet op de administratieve/financiële afwikkeling van (terug)betaling van de eigen bijdrage van € 143,-- aan klaagster. Uit de hiervoor geschetste feiten blijkt dat het kantoor van verweerster klaagster op 24 april, 26 mei en 24 juni heeft gemaand tot betalen van deze eigen bijdrage, terwijl verweerster op 29 april 2014 aan klaagster had toegezegd dat deze eigen bijdrage niet voldaan hoefde te worden (zie hiervoor 1.9 en 1.10). Ook blijkt uit deze brief dat verweerster haar financiële administratie had verzocht om een creditnota te maken, maar dat zulks kennelijk niet is gebeurd. Daar staat tegenover dat klaagster ondanks de zijdens verweerster gedane toezegging dat de eigen bijdrage niet voldaan hoefde te worden, deze alsnog heeft betaald op 27 juni 2014. Dat was een dag nadat zij bij brief om opheldering had gevraagd ten aanzien van de aanmaningen. De betaling werd bovendien gedaan op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerster. Door niet in te gaan op de uitnodiging om de zaak te bespreken en een reactie op haar brief van 26 juni 2014 niet af te wachten, heeft klaagster bijgedragen aan de administratieve verwarring, temeer ook omdat zij had betaald op de derdengeldrekening. Blijkens de stukken van het dossier heeft verweerster bovendien herhaaldelijk haar excuses aangeboden voor de handelwijze van haar kantoor en klaagster uitgenodigd voor gesprekken op kantoor, van welke uitnodiging klaagster om haar moverende redenen geen gebruik heeft willen maken. Verweerster heeft ten slotte onweersproken gesteld dat toen de betaling eenmaal was gevonden deze terstond is terugbetaald aan klaagster. Hoewel de handelwijze van het kantoor van verweerster naar het oordeel van de voorzitter voor wat betreft de aanmaningen van na 24 april geen schoonheidsprijs verdient, is gelet op het voorgaande van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake.

3.3 Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

3.4 Volgens klaagster heeft verweerster haar niet voldoende uitleg gegeven over het feit dat de rechtsbijstand van verweerster zag op twee zaken en niet op één zaak. Verweerster heeft deze klacht – onder verwijzing naar de opdrachtbevestiging – gemotiveerd betwist en toegelicht dat de zaken samenhang vertoonden, reden waarom is toegezegd om slechts één eigen bijdrage in rekening te brengen. Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

3.5 Met dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij niet heeft voorgesteld om in beroep te gaan tegen de beslissingen op bezwaar en daarvan evenmin de financiële consequenties heeft meegedeeld. Uit de brief van 12 mei 2014 (zie hiervoor 1.5) blijkt dat verweerster wel degelijk heeft gewezen op de mogelijkheid van beroep. Voorts heeft verweerster onvoldoende weersproken gesteld dat zij de mogelijkheid van beroep met klaagster heeft besproken, maar dat klaagster daarvan geen gebruik wilde maken. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

3.6 Ten slotte verwijt klaagster verweerster dat zij haar heeft laten betalen voor een zaak waarvan verweerster op voorhand wist dat deze kansloos was. Verweerster heeft zulks gemotiveerd betwist, terwijl daarvan uit de stukken van het dossier niet is gebleken. Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

3.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 6 mei 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.