Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:67

Zaaknummer

15-040A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Vrijheid van handelen. Niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Geen sprake van tegenstrijdige belangen

Uitspraak

Beslissing van 11 maart 2015

in de zaak 15-040A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 11 februari 2015 met kenmerk 4014-0773, door de raad ontvangen op 12 februari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is eigenaar van een appartement en als zodanig lid van een Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE).

1.3 Verweerster heeft op verzoek van drie leden van de VvE een kantongerechtprocedure gevoerd, waarbij om rectificatie van de akte van splitsing van de VvE is verzocht. Bij beschikking van 21 maart 2012 heeft de kantonrechter het verzoek tot wijziging van de splitsingsakte toegewezen.

1.4 Klager heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het gegeven bevel tot rectificatie en in een nadien gevolgde procedure verweer gevoerd.

1.5 De voorzitter heeft bij beslissing van 13 oktober 2014 een klacht van een ander VvE-lid jegens verweerster over hetzelfde handelen van verweerster kennelijk ongegrond verklaard (zaak 14-253A). De klager in die procedure is tegen voormelde beslissing in verzet gekomen, welk verzet thans wordt beoordeeld door de raad.

1.6 Bij e-mail van 16 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) "op voorhand in gebreke is gebleven de identiteit te onderzoeken" van de VvE;

b) de VvE ten onrechte als cliënt heeft geaccepteerd, terwijl sprake was van tegenstrijdige belangen;

c) het "relevante procesbelang" van klager heeft geschaad;

d) "opzettelijk en onvoorwaardelijk" heeft geprobeerd "de rechter te betrekken in het realiseren van opzettelijke contractbreuk";

e) bewust informatie aan de rechter heeft onthouden.

3 VERWEER

3.1 Primair heeft verweerster aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is, nu in deze klachtprocedure wordt geklaagd over optreden van verweerster waarover eerder door een ander VvE-lid een klacht is ingediend (in zaak 14-253A). De voorzitter heeft die klacht bij beslissing van 13 oktober 2014 kennelijk ongegrond verklaard. Klagers in onderhavige zaak en in zaak 14-253A dienen te worden beschouwd als alter ego's, zodat tweemaal dezelfde klacht is ingediend.

3.2 Subsidiair heeft verweerster aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is, nu het aan verweerster verweten optreden drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. De klacht is derhalve tardief.

3.3 Meer subsidiair, voor zover klager ontvankelijk wordt geacht in zijn klacht, heeft verweerster aangevoerd dat zij, afgezien van haar optreden in de kwestie rondom de rectificatie van genoemde splitsingsakte, nimmer is opgetreden in enige zaak waarmee enig belang van klager was gemoeid. Van tegenstrijdig belang is dan ook geen sprake.

3.4 Voorts heeft verweerster aangevoerd dat er geen sprake van is geweest dat de verzoekende partij is vervangen door als privé personen optredende appartementseigenaren. Bedoelde appartementseigenaren waren immers reeds in de eerste verzoekschriftprocedure als verzoekende partij aan te merken. Bij die eerste verzoekschriftprocedure was klager geen partij. Voor zover klager derhalve al kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel, is het klachtonderdeel ongegrond omdat het feitelijke grondslag ontbeert, aldus verweerster.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.3 Primair heeft verweerster aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is, nu in deze klachtprocedure wordt geklaagd over het optreden van verweerster waarover reeds eerder is geklaagd. Hoewel ook in tuchtrechtelijke procedures als de onderhavige het adagium geldt dat dezelfde klacht niet tweemaal ter beslissing kan worden voorgelegd, volgt de voorzitter verweersters primaire verweer niet. Klager was in zaak 14-253A geen partij en niet is aannemelijk geworden dat klagers in de onderhavige zaak en in zaak 14-253A alter ego's zijn die tweemaal dezelfde klacht hebben ingediend.

4.4 Evenmin wordt verweerster gevolgd in haar subsidiaire verweer, te weten dat de klacht tardief is. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt weliswaar mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht met het indienen van een klacht, maar een termijn van iets minder dan drie jaar voor het indienen van een klacht bij de deken – na het tijdstip waarop klager bekend is geworden met de feiten waarover hij klaagt – kan in het onderhavige geval niet als onredelijk lang worden aangemerkt. Niet is immers aannemelijk geworden dat verweerster hierdoor in haar verdediging is geschaad. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

4.5 Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van de klacht stelt de voorzitter vast dat de klacht het handelen van verweerster als advocaat van klagers wederpartij betreft. Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijke klacht is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal het handelen van verweerster aan de hand van deze maatstaf toetsen.

Klachtonderdelen a en b

4.6 Klachtonderdelen a en b lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Met deze klachtonderdelen beklaagt klaagster zich erover dat verweerster in gebreke is gebleven de identiteit van de VvE te onderzoeken. Daarnaast had verweerster de VvE niet als cliënt mogen accepteren, omdat sprake was van tegenstrijdige belangen. Ten aanzien van deze klachtonderdelen overweegt de voorzitter dat niet is gebleken dat verweerster in gebreke is gebleven de identiteit van VvE te onderzoeken en evenmin dat zij tegenstrijdige belangen heeft behartigd. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerster dat zij nooit is opgetreden in een zaak waarmee enig belang van klager was gemoeid, heeft klager onvoldoende gesteld waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. Klachtonderdelen a en b zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c en d

4.7 Ook klachtonderdelen c en d lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze klachtonderdelen houden kort gezegd in dat verweerster opzettelijk de rechter heeft geprobeerd te betrekken in contractbreuk. Toen verweerster merkte dat de VvE niet als verzoekende partij kon optreden, heeft zij  zich op het standpunt gesteld dat verzoekers niet bedoeld hadden als bestuurslid van de VvE op te treden, maar als privépersoon/appartementseigenaar. De rechter heeft dit standpunt geaccepteerd. Hierdoor is het rechtens relevant procesbelang van klager geschaad, aldus klager.

4.8 Voor zover verweerster heeft bedoeld dat klager niet-ontvankelijk is in deze klachtonderdelen nu hij geen partij was bij de eerste verzoekschriftprocedure, overweegt de voorzitter dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat aan degene toekomt die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Gelet op deze maatstaf is klager ook ontvankelijk in deze klachtonderdelen.

4.9 Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van klachtonderdelen c en d overweegt de voorzitter dat de kantonrechter in de beschikking van 21 maart 2012 heeft geoordeeld dat uit het feit dat verzoekers zich in hun verzoekschrift baseren op artikel 5:144 BW en niet op artikel 5:139 BW voldoende duidelijk blijkt dat verzoekers de bedoeling hebben gehad het verzoek als appartementseigenaar en niet als bestuurslid in te dienen. Uit het oordeel van de kantonrechter blijkt reeds dat verweerster rechtsgeldig een procedure namens haar cliënten aanhangig heeft gemaakt. In het licht van dit oordeel is het niet aan de tuchtrechter om zich een zelfstandig oordeel te vormen over een inhoudelijke discussie tussen partijen die zich in het kader van een civiele procedure heeft afgespeeld. Daarbij komt dat de voorzitter niet is gebleken dat verweerster met haar handelwijze de hiervoor onder 4.5 genoemde grenzen aan de advocatuurlijke vrijheid heeft overschreden. Evenmin heeft klager concrete feiten en omstandigheden genoemd op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat klagers procesbelang door het handelen van verweerster is geschaad.

4.10 Op grond van het voorgaande zijn klachtonderdelen c en d kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e

4.11 Klager verwijt verweerster dat zij de rechter bewust bepaalde informatie, waaronder een uittreksel van een akte van levering projectgebied Stadstuin en een projectrealiseringsovereenkomst, heeft onthouden door die bewuste informatie niet in de eerste verzoekschriftprocedure over te leggen.

4.12 Klager miskent dat verweerster, als advocaat van zijn wederpartij, zelf in overleg met haar cliënten mag beoordelen welke stukken zij in het geding brengt. In het onderhavige geval is de voorzitter noch uit de stukken noch anderszins gebleken dat verweerster de hiervoor bedoelde haar toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Ook klachtonderdeel e is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 11 maart 2015.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.