Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:59

Zaaknummer

73/14

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerder heeft verzuimd om klagers te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp, alsmede hen niet in kennis heeft gesteld van het feit dat zij óók over de periode vanaf de mondelinge behandeling door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State totdat de Afdeling uitspraak zou gaan doen facturen van juridische bijstand en van deskundigenonderzoek in hadden kunnen dienen bij de Afdeling. Verweerder had als zorgvuldig handelend advocaat ervoor moeten zorgen dat klagers overeenkomstig Gedragsregel 24 goed geïnformeerd waren omtrent de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp alvorens met hen af te kunnen spreken dat hij hen op betalende basis zou bijstaan. Het resultaat van die bespreking had hij schriftelijk vast dienen te leggen. Dat heeft verweerder nagelaten. Beide onderdelen gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 13 april 2015

in de zaak 73/14

naar aanleiding van de klacht van:

de heer en mevrouw P

en mevrouw R

klagers

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 15 oktober 2014 met kenmerk 51/14/27, door de raad ontvangen op 21 oktober 2014, heeft lid van de raad van toezicht mr. [X] namens de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [Y] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 februari 2015 in aanwezigheid van klagers. Verweerder heeft de raad bij brief d.d. 11 februari 2015 meegedeeld af te zien van het recht te worden gehoord. Hij is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 vermelde aanbiedingsbrief van mr. [X] met bijlagen alsmede van de onder 1.2 genoemde brief van verweerder.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Omstreeks juni 2009 hebben klagers zich tot verweerder gewend met verzoek om hun belangen te behartigen inzake het ontwerp Tracébesluit/MER [Z]. Op dat moment stond de zorg van klagers omtrent een afname van veiligheid centraal.

2.3    Verweerder heeft de opdracht bij brief d.d. 28 januari 2009 aan klagers bevestigd. Hij heeft daarin voor zover hier relevant aan hen geschreven dat hij zijn werkzaamheden zal verrichten tegen het gebruikelijke uurtarief van € 195,- exclusief BTW.

2.4    Als uitvloeisel van deze opdracht heeft verweerder in een later stadium namens klagers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [A] d.d. 9 maart 2011, waarbij voor de bouw van twee geluidschermen vergunning is verleend.

2.5    Dat beroep is door de Afdeling behandeld ter zitting van 3 oktober 2011. Voorafgaand aan die zitting heeft verweerder klagers in het bezit gesteld van de door hem van de Raad van State ontvangen brief met het Formulier proceskosten en het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarin uiteengezet wordt hoe gehandeld moet worden om voor een proceskostenvergoeding in aanmerking te komen. Volgens afspraak hebben klagers dit formulier zelf ingevuld en ter zitting ingediend.

2.6    Bij tussenuitspraak van 4 april 2012 heeft de Afdeling het college van burgemeester en wethouders opgedragen om binnen 13 weken het besluit van 9 maart 2011 te herstellen. Bij brief d.d. 20 juni 2012 heeft het college dat besluit nader gemotiveerd. Bij brief d.d. 14 augustus 2012 hebben appellanten een zienswijze ingediend. Bij brief d.d. 19 december 2012 heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, de Stab, op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht. Daarop hebben appellanten (klagers in de onderhavige klachtzaak) en het college hun zienswijze naar voren gebracht. Klagers hebben daarbij – evenals voorafgaand aan de zitting van 3 oktober 2011 - gebruik gemaakt van de adviezen van een bouwtechnisch adviesbureau. Zij zijn ook in deze periode door verweerder bijgestaan.

2.7    De afdeling heeft bij beslissing d.d. 7 augustus 2013 het beroep gegrond geoordeeld en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 9 maart 2011 vernietigd. Tevens is aan appellanten een forfaitair bedrag aan kosten rechtsbijstand toegekend. Voor vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een deskundige heeft de Afdeling geen aanleiding gezien alleen al (“reeds”) omdat uit de overgelegde factuur niet blijkt hoeveel uren de deskundige aan de werkzaamheden voor appellanten heeft besteed.

2.8    Bij brief van 12 maart 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder. Zij hebben die klacht nader toegelicht ter zitting van de raad van 16 februari 2015.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    heeft verzuimd om klagers te wijzen op de mogelijkheid om gefinancierde rechtshulp aan te vragen;

b)    klagers niet in kennis heeft gesteld van het feit dat zij óók over de periode vanaf de mondelinge behandeling door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 oktober 2011 (en de daarop gevolgde tussenuitspraak van 4 april 2012) tot en met de laatste briefwisseling voordat de Afdeling uitspraak zou gaan doen facturen van juridische bijstand en van deskundigenonderzoek in hadden kunnen dienen bij de Afdeling.

3.2    Toen klagers in december 2013 verweerder met dit laatste confronteerden zou verweerder bekijken of er nog een mogelijkheid bestond om bij de Afdeling herziening te krijgen op dat punt. Daarop hebben klagers niet nader van verweerder vernomen.

4    VERWEER

4.1    De mogelijkheid van gesubsidieerde rechtshulp is volgens verweerder in het intakegesprek wel aan de orde geweest, maar omdat de zaak een bewerkelijk karakter zou dragen heeft verweerder de zaak niet op die basis in behandeling willen nemen. Daarop is volgens verweerder overeen gekomen dat hij de zaak op betalende basis in behandeling zou nemen.

4.2    Verweerder heeft klagers in het bezit gesteld van de benodigde informatie voor het indienen van hun kosten. Hij had met hen afgesproken dat zij daar zelf zorg voor zouden dragen.

4.3    Klagers hebben verweerder niet geïnformeerd over de kosten die zij na de zitting hebben gemaakt. Wanneer zij die vergoed hadden willen hebben, hadden zij hem daarover dienen te informeren. Overigens zou een nadere opgave hetzelfde lot beschoren zijn geweest als de eerdere factuur/ facturen.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

ad klachtonderdeel a)

5.2    Blijkens hun toelichting ter zitting hebben klagers [P] mede namens het echtpaar [R] het intakegesprek met verweerder gevoerd. Klagers [P] hebben weersproken dat verweerder hen in het intakegesprek heeft gewezen op een eventuele mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp. Verweerder heeft niet aangetoond dat hij dat wel heeft gedaan. Verweerder had als zorgvuldig handelend advocaat ervoor moeten zorgen dat klagers overeenkomstig Gedragsregel 24 goed geïnformeerd waren omtrent de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp alvorens met hen af te kunnen spreken dat hij hen op betalende basis zou bijstaan. Het resultaat van die bespreking had hij schriftelijk vast dienen te leggen. Dat heeft verweerder nagelaten.

5.3    Da raad kan verweerder in zijn verweer dat klagers toch niet voor een toevoeging in aanmerking zouden zijn gekomen niet volgen. Volgens klagers is hun inkomen in de afgelopen jaren niet noemenswaard gewijzigd en zijn zij later bij hun nieuwe advocaat in 2014 wel voor een toevoeging in aanmerking gekomen. Hoe een verzoek daartoe in 2009 zou zijn uitgevallen kan de raad niet vaststellen. Dat zou aan de Raad voor Rechtsbijstand zijn geweest.

5.4    Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

ad klachtonderdeel b)

5.5    Vóór de zitting van 3 oktober 2013 heeft verweerder klagers erop gewezen dat zij middels een daartoe bestemd formulier een kostenopgave  konden indienen. Ook verweerder gaat ervan uit dat kosten van juridische bijstand en van deskundigenonderzoek gemaakt na mondelinge behandeling voor vergoeding in aanmerking komen. Dat is ook in overeenstemming met hetgeen navraag door de raad bij de griffie van de Afdeling uitwijst.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat klagers hem hadden moeten informeren over door hen gemaakte kosten voor een deskundige. De raad oordeelt daarover anders: het lag op de weg van verweerder, die klagers ook na de zitting bij is blijven staan, om klagers pro-actief op de mogelijkheid van hernieuwde kostenopgave te wijzen. Door dat na te laten is verweerder tekort geschoten in de zorg die hij jegens klagers diende te betrachten. Dat dat uiteindelijk geen materiële schade tot gevolg zou hebben gehad doet daar niet aan af.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de aard van de verweten handelwijze is de raad van oordeel dat aan verweerder de hierna te noemen maatregel dient te worden opgelegd.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond, en legt aan verweerder ter zake de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. E. Bige, F.A.M. Knüppe, L.A.M.J. Pütz en E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april     2015.

griffier    voorzitter