Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:185

Zaaknummer

R. 4720/15.30

Inhoudsindicatie

Beklaagde advocaat heeft fouten gemaakt, vooral bestaande in slordigheden in (proces)stukken. Deze slordigheden hebben niet tot schade aan de kant van klager geleid. Gelet hierop was het begrijpelijk dat klager het concept van een in te dienen aanvullend verzoekschrift nog wilde zien. Verweerder heeft dit niet gedaan. Klacht gegrond, maatregel: enkele waarschuwing.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 3 februari 2015 met kenmerk R 2015/15 edl, door de raad ontvangen op 4 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 maart 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft zich in 2013 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een erfrechtelijke kwestie.

2.3 Verweerder heeft medio mei 2013 namens klager een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam. Hij heeft klager in deze procedure tot omstreeks 7 mei 2014 bijgestaan.

2.4 Bij brief van 19 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd. In de klachtbrief noemt klager een aantal voorbeelden waarop hij dit verwijt baseert, te weten:

a) In het verzoekschrift heeft verweerder een onjuiste partijnaam vermeld;

b) Het verzoekschrift is aanvankelijk gebaseerd op een onjuiste grondslag;

c) De wijziging van eis is ingediend door middel van een verweerschrift terwijl dit een verzoekschrift had moeten zijn;

d) In het kader van de zitting op 26 februari 2014 heeft klager verweerder verzocht om een bespreking. Die was volgens verweerder niet nodig;

e) In het aanvullende concept verzoekschrift stonden de nodige fouten, die klager heeft moeten corrigeren;

f) Verweerder weigerde in eerste instantie een aanvullend verzoekschrift in te dienen. Nadat klager hem van het nut daarvan had overtuigd, weigerde verweerder aan klager voor indiening een concept toe te zenden. Hierop is de samenwerking beëindigd.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna voor zover nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Klager verwijt verweerder dat hij zijn belangen onvoldoende heeft behartigd doordat hij – samengevat – diverse fouten heeft gemaakt tijdens de behandeling van de zaak.

5.3 Naar het oordeel van de raad is voldoende komen vast te staan dat door verweerder inderdaad fouten zijn gemaakt, vooral bestaande in slordigheden in (proces)stukken. Een aantal van deze slordigheden is tijdig (voor indiening bij de rechtbank) rechtgezet. Tot schade hebben deze slordigheden uiteindelijk niet geleid.

5.4 Een ander verwijt aan het adres van verweerder betreft het feit dat hij heeft geweigerd aan klager vóór indiening van het aanvullende verzoekschrift een concept daarvan toe te zenden. Ter zitting heeft verweerder deze handelwijze als volgt toegelicht: “(…) dat het concept waarvan klager stelt dat hij weigerde dat te verstrekken, een aanvulling op het verzoekschrift betrof. Het werd hem teveel. Het ging om iets heel kleins en verweerder heeft gezegd “ik dien het in, ik wijzig het niet meer”. Het zat hem “tot hier”. (…)”

5.5 Naar het oordeel van de raad was het begrijpelijk dat klager het concept nog eens wilde zien na alle eerdere slordigheidsfouten die verweerder had gemaakt en was verweerder wel degelijk gehouden aan klager een aangepast concept toe te zenden. Dat het stuk uiteindelijk niet is ingediend, maakt dat niet anders.

5.6 Hoewel naar het oordeel van de raad elk van de verwijten onder a tot en met e op zichzelf genomen van onvoldoende gewicht is om te oordelen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, rechtvaardigt het aantal slordigheidsfouten in onderlinge samenhang en in relatie met de weigering aan klager nog een aangepast concept toe te zenden (onderdeel f), dat oordeel wel. Naar het oordeel van de raad is de klacht derhalve gegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1 Alles overziend acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder daarvoor de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, L.Ph.J. baron van Utenhove en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl