Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:102

Zaaknummer

15-14

Inhoudsindicatie

Klacht van klaagster en haar gemachtigde tegen de voormalig advocaat. De klacht heeft 27 onderdelen. Een deel heeft betrekking op het in overleg met klaagster en dus bewust uitbrengen van een dagvaarding naar de verkeerde instantie. Er is geen sprake van een beroepsfout omdat klaagster op de hoogte was. Klachten met betrekking tot de declaraties zijn ongegrond omdat verweerder zijn tarief in de eerste opdrachtbevestiging aan klaagster heeft bevestigd en dergelijke bevestiging volstaat voor alle opvolgende zaken die vervolgens voor dezelfde cliënt worden behandeld. De klacht dat verweerder zonder overleg met de deken conservatoir beslag heeft gelegd ter zake van openstaande declaraties op naam van klager treft doel. Dit dekenaal overleg had moeten plaatsvinden en deze bepaling strekt tot bescherming van de cliënt. Ook de klacht dat verweerder weigerde dossiers af te geven terwijl het cassatieberoep liep is gegrond ondanks de escalerende communicatie van klaagster.

Uitspraak

Beslissing van 15 juni 2015

in de zaak 15-14

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 2 februari 2015, door de raad ontvangen op 3 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 april 2015 in aanwezigheid van de gemachtigde van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-        De in punt 1.1 genoemde brief met de daarin vermelde bijlagen 1 tot en met 16;

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. Omdat partijen over en weer verwijzen naar gegevens die slechts kenbaar zijn uit de stukken in de samenhangende procedures met de nummers

15-15 (A en B tegen mrs. C en D) en

15-16 (A en B tegen mr. E) en naar die stukken, heeft de raad mede acht geslagen op de stukken die zich in die klachtdossiers bevinden.

2.2    X B.V. (hierna: X) is actief in de exploitatie van horecagelegenheden. Aandeelhouder/bestuurder van X is de heer Y. X heeft een vordering ingesteld tegen Z c.s. A is directeur-groot aandeelhouder van B. Z is een bekende van hem. B had een vordering op X. Al/B heeft besloten beslag te leggen op de vordering van X op Z en N[…] B.V., W[…] BV en F; (hierna aan te duiden Z als c.s.)  en schakelde mr. E in.

2.3    Een door mr. E gedaan verzoek tot verlof conservatoire beslaglegging werd door de voorzieningenrechter bij de rechtbank Zwolle op 8 juni 2010 toegestaan voor een bedrag van € 169.000,-.

2.4    Mr. E heeft B bij brief van 9 juni 2010 ter attentie van A bevestigd dat verlof is verleend op het verzoek om verlof tot beslaglegging  en dat het naar de deurwaarder is gestuurd. Voorts heeft mr. E daarin de opdracht als volgt bevestigd:

“U heeft mij verzocht u bij te staan in een probleem dat tussen u en X is gerezen.”

2.5    Mr. E vermeldt vervolgens zijn uurtarief en verwijst naar de algemene voorwaarden van C en E Advocaten.

2.6    Op 22 juni 2010 is X in de hoofdzaak A&B/X gedagvaard tegen de zitting van 15 september 2010. B vorderde bedragen van in totaal ongeveer € 130.000,--  en A vorderde € 5.000,- en 1% van de omzet, te weten ongeveer € 880,--. Deze dagvaarding voldeed niet aan alle wettelijke vereisten, want er was onjuist aangezegd. Op 12 oktober 2010 werd een nieuwe dagvaarding uitgebracht, echter na de in de verlofbeschikking gestelde termijn.

2.7    Op verzoek van mr. E heeft de rolrechter bij de rechtbank Zwolle bepaald dat de opnieuw uitgebrachte dagvaarding diende te worden beschouwd als een herstelexploot, zodat daarmee het conservatoir beslag in stand bleef.

2.8    De vordering van X op Z c.s. is in eerste aanleg tot een bedrag van € 116.173,99 toegewezen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van 1 september 2010.

2.9    X heeft de vordering op Z c.s. na dit vonnis gecedeerd aan de S[…] BV (bestuurders V en K). De akte ter zake dateert van 1 juli 2009, is notarieel bekrachtigd op 25 oktober 2010 en is betekend op 20 december 2010. 

2.10    De gerechtsdeurwaarder heeft gelden die door beslaglegging onder X waren getroffen, uitbetaald aan deze S[…] en/of aan de curator van X, nadat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding d.d. 11 april 2011 in een deurwaardersrenvooiprocedure vorderingen in tussenkomst van Z, onder meer om het vonnis van 1 september 2010 niet te executeren, heeft afgewezen.

2.11    Een klacht daarover van B tegen de deurwaarder is afgewezen, ook in hoger beroep.

2.12    Tegen het vonnis X/Z c.s. van 1 september 2010 is hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft mr. E Z bijgestaan.

2.13    X is op 1 februari 2011 failliet verklaard. De stukken waren in hoger beroep toen al overgelegd voor arrest. De vordering van X op Z c.s. is  in hoger beroep bij arrest van 30 mei 2011 afgewezen.

2.14    Mr. E heeft een vordering ingesteld op naam van A tegen Y en K, de bestuurders van X. Deze personen waren tevens de vennoten van de vof L[…].

Een mail van 12 april van A aan mr. E houdt in: “De VOF L[…] bestaat niet meer. Beide vennoten zijn …hoofdelijk aansprakelijk. Alleen vanuit prive de bedragen vorderen en niet vanuit B en niet door A.”  Eerst heeft mr. E op 27 april 2011 een concept verzoek tot het leggen van conservatoir beslag per e-mail voorgelegd aan A. Op 13 mei 2011 heeft mr. E de concept-dagvaarding tegen V en K per e-mail toegezonden aan A gevraagd of er nog aanvullingen zijn en aangekondigd dat hij “aanstaande maandag … de dagvaarding bij de deurwaarder wil afleveren”. Daarbij heeft hij A gewaarschuwd dat de vordering mogelijk is verjaard. De dagvaarding is uitgebracht op 20 juni 2011.  Een comparitie is bepaald op 6 december 2011. Een mail van 30 november 2011 van mr. E aan A houdt in: “Zoals u weet is er op 6 december a.s. om 10.00 uur in de zaak A/Y een comparitie van partijen.”

2.15    Mr. E heeft aan A/B onder meer de volgende  facturen verzonden.

-    De factuur d.d. 18 juli 2011 met nummer 4460 ad in totaal  € 8.749,74, verzonden aan G ter attentie van de heer A, Inzake A/X,  vermeldt onder meer: Verschotten belast (procureurskosten en deurwaarderskosten) € 433,57. De bij deze factuur gevoegde specificatie vermeldt deurwaarderskosten en de bijbehorende deurwaardersactiviteiten tot een totaal bedrag van €  433,57.

-    De factuur d.d. 7 juni 2012 met nummer 4662 ad in totaal € 3.767,29, verzonden aan A, Inzake A beslag/L[…] VOF,  vermeldt onder meer: Verschotten belast (procureurskosten en deurwaarderskosten) € 382,57. De bij deze factuur gevoegde specificatie vermeldt deurwaarderskosten en de bijbehorende  deurwaardersactiviteiten tot een totaal bedrag van €  382,57.

2.16    Mr. E heeft meermalen bij A/B aangedrongen op betaling: bij mail 2 januari 2012 (voor de factuur van juni 2011), in brief van 7 juni 2012 en bij brief 1 maart 2013 aan B-Al (postbus … […] A) met kopie van de declaraties 4460, 4660, 4661, 4462.

2.17    Bij brief van 24 oktober 2013 (met bijgevoegde conceptdagvaarding) aan A deelde mr. E mede dat de bijgevoegde declaraties niet waren voldaan en dat er niets anders restte dan dagvaarden .

2.18    Nadat een verzoekschrift tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag d.d. 17 december 2013 op 20 december 2013 werd toegewezen, heeft de maatschap C en E (hierna De Maatschap) op 14 januari 2014 beslag gelegd op het woonhuis van A.

2.19    De Maatschap heeft A op 27 januari 2014 gedagvaard en gevorderd dat de genoemde facturen voldaan worden, met rente en veroordeling in de kosten van de procedure en in de kosten van de beslaglegging  (A als hoofdelijk medeschuldenaar voor B en voor zich).

2.20    De brief d.d. 28 januari van A aan C en E  Advocaten, met aanhef  “Geachte heer C” houdt zeven alinea’s in met aansprakelijkstelling voor de schade voortvloeiend uit het beslag op het woonhuis, de eis van een schriftelijke bevestiging van doorhaling van het beslag, dreiging met een vordering in reconventie en de opmerking dat A geen toestemming heeft gegeven voor het uitbrengen van een dagvaarding aan L[…] vof. De alinea’s 8, 9 en 10 van genoemde brief behelsden de mededeling dat A een klacht zou indienen over het uitbrengen van een dagvaarding zonder toestemming (aan Y/K) en over het uitbrengen van een foutieve dagvaarding (aan X).

2.21    Bij vonnis van 18 juni 2014 is de vordering van De Maatschap vrijwel geheel toegewezen. Alleen de rentevordering is niet geheel toegewezen, omdat de aanmaningen onvoldoende waren komen vast te staan. Een vordering in reconventie is afgewezen. A heeft aan het vonnis voldaan.

2.22    Bij brief van 9 september 2014, medeondertekend door B en A,  vroeg mr. H aan mr. E om voor 10 september 2014 te laten weten of hij de dossiers van de zaken tegen X en tegen Y en K wilde afgeven.

2.23    Bij brief, kennelijk van 10 september 2014 vroeg mr. H de deken te bemiddelen, omdat mr. E hem had meegedeeld dat hij afgifte weigerde omdat B/A alle relevante bescheiden van de zaak al in kopie had.

2.24    Mr. E heeft in 2011 voor B een gerechtelijke procedure gevoerd ter zake onder meer een huurvordering tegen L. Deze is gedagvaard bij dagvaarding van 25 maart 2010 voor de rechtbank Arnhem, sector civiel. L heeft zich niet gesteld bij de rechtbank. Er is verstek verleend en vonnis bepaald. De rechtbank heeft daarop bij vonnis van 4 mei 2011 de zaak verwezen naar de kantonrechter. Een gemachtigde heeft zich voor L gesteld en na antwoord, re- en dupliek  heeft de kantonrechter bij eindvonnis d.d. 10 augustus 2011 van de vorderingen ten bedrage van a. € 12.287,47, b. € 4.100,-- en c.€ 34.773,52 een bedrag van € 4.100,--  (de vordering onder b.) toegewezen. De vorderingen onder a en c werden afgewezen in verband met een beroep op verjaring door L.

2.25    Bij brief van 7 juni 2012 aan B/A heeft mr. E medegedeeld dat hij zich aan de zaak onttrok, omdat een declaratie van juni 2011 in een andere zaak nog niet was betaald. De brief verwees naar bijgevoegde declaraties met nummer 4660, 4661 en 4662 en behelsde het verzoek die binnen 14 dagen te voldoen.

2.26    Een factuur d.d. 7 juni 2012 met nummer 4660 ad in totaal € 5.817,38. is  verzonden aan B ter attentie van A, Inzake A/L.

2.27    Bij mail van 16 september 2014 schreef mr. H aan mr. E dat twee keer griffierecht is berekend: voor de zaak bij de sector civiel en voor de zaak bij de sector kanton.

2.28    Bij mail van 23 september 2014 schreef mr. E aan mr. H: ”Als het mij was opgevallen dat de declaratie tweemaal griffierecht omvatte, zou ik de declaratie waarschijnlijk gecorrigeerd hebben. Bij deze doe ik dat daarom alsnog. De declaratie kan derhalve met €1.181,-- worden verlaagd. Kunt u uw cliënt verzoeken het resterende bedrag over te maken?”

2.29    Bij mail van 25 september 2014 schreef mr. Hk aan mr. E dat de verlaging voor griffiegeld terecht is, verzocht daarbij om een overeenkomstige credit en deelde mede: “de declaratie wordt maximaal betwist”.

2.30    Bij mail van 21 oktober 2014 schreef mr. E aan mr. H dat hij terugkwam op de mail van 23 september 2014 en dat hij, nu geen betaling is gevolgd en ook geen acceptatie van het voorstel, het aanbod introk. De declaratie wordt niet verminderd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

1)    Een dagvaarding uit te brengen zonder de wettelijk voorgeschreven aanzegging;

2)    Het uitbrengen van de dagvaarding d.d. 12 oktober 2010 terwijl dit een herstelexploot had dienen te zijn, zodat een beroepsfout werd gemaakt;

3)    In de dagvaarding van 27 januari 2014 opzettelijk een valste stellingname op te nemen omtrent een aan de deurwaarder verstrekte opdracht;

4)    Klagers niet op de hoogte te stellen van de beroepsfouten;

5)    Klagers niet te hebben geadviseerd zich te voorzien van juridisch advies;

6)    Een onredelijk salaris voor zijn werkzaamheden in rekening te brengen, temeer nu sprake was van een zinloze beslaglegging in 2012;

7)    Niet bestaande verschotten in rekening te brengen;

8)    Ten onrechte alle kosten en verschotten ter zake van de beslaglegging in rekening te brengen, terwijl het beslag door een beroepsfout was vervallen;

9)    Nu de opdracht tot het uitbrengen van de dagvaarding d.d. 2 oktober 2010 alleen is verstrekt door B, toch de procedure te voeren op naam van A;

10)    Voor zover A wel de mede-opdrachtgever tot het voeren van de procedure was, hem niet te waarschuwen voor de mogelijke hoge kosten;

11)    De dagvaarding van 27 januari 2014 rauwelijks tegen A uit te brengen;

12)    A ten onrechte te dagvaarden, terwijl er geen opdracht was gegeven, er geen tariefafspraak was en er niet was gesproken over de kosten;

13)    A niet naar behoren te informeren omtrent de in 2011 gestarte procedure (blijkens de producties waar de klacht naar verwijst is bedoeld de onder 2.14 genoemde procedure tegen de vennoten van vof L[…], Y en K);

14)    In de zaak die leidde tot het vonnis van 11 april 2011 klagers niet te informeren over de lopende renvooiprocedure, waarbij verweerder ook de belangen van klagers niet heeft behartigd;

15)    Aangaande de declaratie van 18 juli 2011 met klagers geen tariefafspraak te maken inzake de procedure tegen X en jegens klagers belangrijke informatie niet vast te leggen;

16)    Met klagers geen tariefafspraak te maken aangaande de declaratie d.d. 7 juni 2012 en andere belangrijke informatie niet vast te leggen;

17)    In de procedure tegen X met klagers niet de financiële consequenties te bespreken, welke leidden tot de declaratie van 7 juni 2012;

18)    De wijze waarop en de frequentie van declareren in de procedure tegen X niet met klagers te bespreken;

19)    De financiële consequenties die leidden tot de declaraties van 18 juli 2011 nimmer met klagers te bespreken;

20)    Met klagers naar aanleiding van de declaratie d.d. 7 juni 2012 niet de wijze van declareren en met welke frequentie te bespreken;

21)    Klagers met betrekking tot de  declaratie van 18 juli 2011 nimmer over het kostenverloop te informeren;

22)    Met betrekking tot de uitgebrachte declaratie van 7 juni 2012 klagers tussentijds niet over het kostenverloop te informeren;

23)    Zonder overleg met de deken conservatoir beslag te leggen er zake van openstaande declaraties op naam van klager;

24)    Toen klager bezwaar maakte tegen de declaratie hem niet te wijzen op het bestaan van een begrotingsprocedure;

25)    Het weigeren van afgifte van de dossiers inzake de gevoerde procedures inzake X en Y-K;

26)    De eigen interne klachtenprocedure te negeren door na de brief van klager A d.d. 28 januari 2014 geen gesprek aan te gaan;

27)    Aan klagers tegenstrijdige belangen te behartigen door ook als advocaat op te treden voor N[…] B.V., F en Z.

4    VERWEER

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort weergegeven luidt dit verweer: Mij past geen (tuchtrechtelijk) verwijt omdat:

4.1    Ad 1 t/m 5

Ik in deze geen beroepsfout maakte. Doordat in het kader van de gevoerde procedure de later uitgebrachte dagvaarding werd beschouwd als een herstelexploot, bleef het conservatoire beslag in stand.

4.2    Ad 6

Ik geen onredelijk salaris in rekening heb gebracht, te meer nu het conservatoire beslag in stand bleef;

4.3    Ad 7

Ik geen bestaande verschotten in rekening heb gebracht. Op de declaratie stond dan wel vermeld “procureurskosten en deurwaarderskosten”. Echter het betrof hier alleen deurwaarderskosten. Ten onrechte was op de declaratie het woord “procureurskosten” vermeld;

4.4    Ad 8

Gelijk aan het verweer hierboven;

4.5    Ad 9

De opdracht ter zake de procedure tegen X is gegeven door B en A. De kantonrechter heeft in het vonnis dienovereenkomstig geoordeeld;

4.6    Ad 10

A door mij volledig is geïnformeerd omtrent de risico’s en de mogelijke kosten. A was directeur-grootaandeelhouder van B. Daarbij dient A als accountant te worden beschouwd als een professionele partij, waarvan ‘enig inzicht in declareren’ mag worden verwacht;

4.7    Ad 11 t/m 13

Onder verwijzing naar het bovenstaande heb ik A steeds volledig geïnformeerd;

4.8    Ad 14

Dit onderdeel van de klacht is mij niet duidelijk. A was in de hier bedoelde procedure geen partij. Z heeft met mijn medeweten een andere advocaat geraadpleegd, omdat deze blijkbaar wel mogelijkheden zag. De vordering werd echter afgewezen. Daarna heb ik Z wel weer bijgestaan in het hoger beroep, waarna deze in het gelijk is gesteld. Wat mij thans wordt verweten, begrijp ik niet;

4.9    Ad 15

Er zijn door mij duidelijke afspraken gemaakt met klager. Er is destijds ook uitvoerig overleg met klager geweest, hetgeen onder meer blijkt uit de specificatie die was gevoegd bij de declaratie. Ik heb klager voortdurend op de hoogte gehouden;

4.10    Ad 16 en 17

Zie hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt. Over de hoogte van de declaraties is met A nimmer een discussie gevoerd. Dit werd anders toen de kantonrechter A veroordeelde tot de betaling van deze declaraties;

4.11    Ad 18 t/m 20

Zie het voorgaande;

4.12    Ad 21

A heeft mij verzocht twee procedures te voeren met daaraan verbonden declaraties voor onder meer mijn werkzaamheden. Uiteraard leidden de aan mij gegeven opdrachten tot kosten die later aan klager zouden worden gedeclareerd;

4.13    Ad 22

Zie het voorgaande;

4.14    Ad 23

Ik heb inderdaad geen overleg met de deken gehad voorafgaande aan het leggen van conservatoir beslag op de woning van A. Ik meende vooralsnog dat dat niet nodig was. Nu blijkt mij dat het hier bedoelde overleg wel was voorgeschreven en ik bied mijn excuses aan voor deze omissie;

4.15    Ad 24

Op 16 mei 2012 heb ik op verzoek van A een gesprek met A gehad waarin de betaling van declaraties aan de orde is gekomen. A bleef tijdens die bespreking volharden in zijn standpunt niets te willen betalen. A voerde in de conclusie van antwoord in de procedure, waarin ik betaling van mijn declaraties vorderde talloze argumenten aan die zijn stelling dat hij mij niet behoefde te betalen moesten ondersteunen. De kantonrechter gaf er blijk van - en later bleek dat ook in het vonnis – dat de argumentatie geen stand hield. Het wijzen van A op de bestaande begrotingsregeling leek mij in dit stadium een gepasseerd station. Er was geen aanleiding te laten bemiddelen;

4.16    Ad 25

Het is juist dat ik de dossiers met betrekking tot de drie jaar geleden gevoerde procedures niet opnieuw heb willen afgeven. A beschikte inmiddels over beide procesdossiers. Ik heb nimmer geweigerd de declaraties te begroten. Begroten had echter geen zin nu klager in het geheel niet wilde betalen. Overigens veroordeelde de kantonrechter A tot het voldoen van het gehele openstaande bedrag;

4.17    Ad 26

Nadat A, na het uitbrengen van de dagvaarding van 27 januari 2014 alsnog ging klagen, had het geen zin meer de interne klachtenregeling te volgen. Klager wilde eenvoudigweg niet betalen;

Ad 27

4.18    Dat ik optrad voor Z ter zake van de beslaglegging door X op goederen van Z kan niet als tegenstrijdig belang aan klagers worden aangemerkt. Klagers waren volledig op de hoogte van mijn werkzaamheden voor Z, hetgeen destijds ook uitvoerig met klagers is besproken.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    De klachtonderdelen 1) tot en met 6) betreffen alle de (wijze van) uitbrengen van de dagvaarding en het leggen van beslag  in de hoofdzaak A/B tegen X. Deze klachtonderdelen zullen gezamenlijk worden behandeld.

5.3    De raad stelt voorop dat mr. E een omissie bij het uitbrengen van de dagvaarding heeft hersteld, zoals weergegeven in de vaststaande feiten onder 2.6 en 2.7. Dat betekent dat er geen sprake is van een beroepsfout of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klagers. Er was daarmee ook geen reden hen te adviseren juridisch advies in te winnen. Uit de door mr. E overgelegde stukken blijkt dat klagers van de gang van zaken met betrekking tot de hersteldagvaarding op de hoogte waren.

5.4    Dat sprake was van een onredelijk salaris is gebaseerd op de stelling van klagers dat geen herstelexploot is uitgebracht. De rechter heeft daarover anders geoordeeld.

5.5    De klachten 1) tot en met 6) zijn dus alle ongegrond.

5.6    Met betrekking tot klachtonderdeel 7) overweegt de raad dat hoewel de bij de vaststaande feiten onder 2.15 genoemde facturen vermelden “Verschotten belast (procureurskosten en deurwaarderskosten)”, uit de bij deze facturen behorende specificaties blijkt dat alleen deurwaarderskosten in rekening zijn gebracht. De klacht berust dus niet op feiten en is ongegrond.

5.7    Klachtonderdeel 8) betreft de omissie met betrekking tot de dagvaarding. Blijkens de hiervoor weergegeven feiten is een eventuele omissie in de dagvaarding hersteld. Dat het beslag door een beroepsfout is vervallen is dus feitelijk ongegrond. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake en de klacht is ongegrond.

5.8    De klachtonderdelen 9) en 10) betreffen de procedure tegen Y en K terzake door B verrichte werkzaamheden. Uit de beschikbare stukken moet volgens de raad worden afgeleid dat het hier ging om een vordering mede namens A, zodat de klacht dat onterecht op naam van A is geprocedeerd ongegrond is. Dat mr. E A apart had moeten waarschuwen voor de hoge kosten onderschrijft de raad evenmin, nu A als directeur-grootaandeelhouder van B volledig op de hoogte was. Ook deze klacht is ongegrond.

5.9    Gelet op de hiervoor onder 2.15 tot en met 2.17  genoemde vaststaande feiten is de dagvaarding tegen A niet rauwelijks uitgebracht. Klachtonderdeel 11) berust dus niet op feiten en is ongegrond.

5.10    De klachten 12) en 15) tot en met 22) betreffen de declaraties van mr. E. Mr. E heeft in zijn opdrachtbevestiging van juni 2010 zijn tarief benoemd. Een dergelijke bevestiging volstaat voor alle opvolgende zaken die vervolgens voor dezelfde cliënt(en) wordt behandeld en de advocaat is daarbij niet - zonder meer  - gehouden om ook de wijze en frequentie van declareren vast te leggen. Dat sprake was van werkzaamheden die – voor de drie genoemde procedures - enkele tientallen uren in beslag hebben genomen moet klagers reeds door de toegezonden stukken en de contacten met mr. E duidelijk zijn geworden. De klachten zijn alle ongegrond.

5.11    Met klacht 13) wordt gesteld dat mr. E klagers niet naar behoren zou hebben geïnformeerd over de in 2011 gestarte procedure tegen vof L[…]. Blijkens hetgeen onder 2.14 is weergegeven heeft mr. E klager wel geïnformeerd over de dagvaarding en het instellen van de vordering en is de mededeling van klagers dat hen pas op 1 december 2011 is meegedeeld dat de procedure was ingesteld onjuist. Klagers hebben nagelaten hun stellingen nader te onderbouwen en/of te schragen met bewijsstukken, zodat gegrondheid van het verwijt niet is komen vast te staan.

5.12    Terzake klacht 14) heeft de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder B heeft geïnformeerd over de renvooiprocedure en dat B daarop geen aanleiding heeft gezien tot tussenkomst. Daarmee doelt B kennelijk op de onder 2.9 genoemde renvooiprocedure. Voor mr. E is de klacht niet duidelijk; hij refereert aan een procedure die door Z in hoger beroep is gewonnen, kennelijk op de onder 2.7 en 2.11  van de feiten genoemde procedures. Ter zitting heeft mr. E gemotiveerd betwist dat hij als advocaat betrokken is geweest bij de renvooiprocedure, zodat hij klagers daarover niet kon informeren. Na toelichting over en weer is de raad van oordeel dat de enkele zinsnede in de uitspraak van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders onvoldoende is om aan te nemen dat niet B, maar mr. E (als raadsman van B) is geïnformeerd over de renvooiprocedure. Klacht 14) is dus ongegrond.

5.13    Klachtonderdeel 23) treft doel. Voor het leggen van het beslag had dekenaal overleg moeten plaatsvinden. Deze bepaling strekt tot bescherming van de cliënt.

5.14    Klacht 24) betreft het verwijt dat mr. E klagers niet heeft gewezen op het bestaan van de begrotingsprocedure toen hij bezwaar maakte tegen de declaraties. Uit de stellingen van klagers blijkt dat zij helemaal niets wilden betalen en de discussie zich dus niet toespitste op de vraag of de in rekening gebrachte bedragen te hoog waren of niet. Onder die omstandigheden is er geen plaats voor een begrotingsprocedure en heeft mr. E niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klagers niet op deze mogelijkheid te wijzen. De klacht is ongegrond.

5.15    Met klachtonderdeel 25) klagen klagers erover dat mr. E weigerde dossiers af te geven. De raad overweegt hier dat het feit dat aan de cliënt in de loop van een procedure reeds kopieën van stukken zijn afgegeven, niet betekent dat daarmee is voldaan aan de verplichting om het dossier op verzoek als geheel af te geven, zonder daaraan voorwaarden te verbinden. Hoewel de handelwijze van mr. E gelet op de escalerende communicatie niet onbegrijpelijk is, treft de klacht toch doel, ook omdat er vanwege het op dat moment lopende cassatieberoep een aanzienlijk belang van klagers was.

5.16    Op de afdoening van de in de brief van 28 januari 2014 opgenomen klachten is aanvankelijk onvoldoende toegezien. Gelet op het tweeledig karakter van de brief is dit op zichzelf niet onbegrijpelijk. Toen de kantoorgenoot van mr. E, mr. C, gewezen is op het feit dat de brief ook een klacht  inhield heeft hij zich bereid verklaard tot een gesprek, maar dit is door mr. H namens klagers van de hand gewezen. Een en ander leidt tot de slotsom dat hier  geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en dat klachtonderdeel 26) wordt afgewezen.

5.17    Klachtonderdeel 27) betreft het behartigen van tegenstrijdige belangen door mr. E, waarop laatstgenoemde heeft betoogd er geen sprake was van een tegenstrijdig belang en dat klagers van dit optreden van mr. E op de hoogte waren. Klagers hebben dit verweer niet betwist, zodat het door de raad als vaststaand wordt aangenomen en de klacht ongegrond is.

6    MAATREGEL

    Van de 27 klachtonderdelen zijn twee klachtonderdelen gegrond. Dat geen dekenaal overleg is gevoerd is laakbaar, maar nu verweerder te kennen heeft gegeven de visie van de deken te aanvaarden en excuses heeft gemaakt, ziet de raad af van het opleggen van een maatregel. Terzake het niet afgeven van dossiers acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachten 1) tot en met 22), 24), 26) en 27) ongegrond;

-    verklaart klachtonderdelen 23) en 25) gegrond;

-    legt aan verweerder op een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr.  Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, J.H. Brouwer, H.H. Tan, P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2015.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 juni per aangetekende brief verzonden aan:

-    klagers

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.