Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:105

Zaaknummer

ZWB 202 - 2014

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder zich onnodig grievend te hebben uitgelaten en onnodig te juridiseren. Uitlatingen verweerder zijn slechts verwoording van het standpunt van zijn cliënten en zijn niet onnodig grievend.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

 

Beslissing van 20 april 2015

in de zaak ZWB 202 - 2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                     

 

     

                      klaagster

 

 

                      tegen:

 

                     

                    

                     

                     verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1.   Bij brief aan de Raad van 11 augustus 2014 met kenmerk K13-145, door de Raad ontvangen op 12 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de Raad gebracht.

 

1.2.               De klacht is behandeld ter zitting van de Raad van 9 maart 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.3.   De Raad heeft kennisgenomen van de hiervoor genoemde brief van de deken van 11 augustus 2014 met de daarbij behorende bijlagen en van de nagekomen brief van klaagster d.d. 19 februari 2015 met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1.   Klaagster is een stichting die in 2006 is opgericht door ouders van gehandicapte jongvolwassenen en  een wooninitiatief in stand houdt. Klaagster heeft als doel het voorzien in de woonbehoefte en verzorging van de gehandicapte jongvolwassen kinderen van de bij klaagster betrokken echtparen. De cliënten van verweerder maakten deel uit van het initiatief.

2.2.   Verweerder is de advocaat van een tweetal ouderparen. Verweerder staat de heer en mevrouw X en hun zoon bij in een procedure tegen klaagster. Daarnaast staat verweerder de familie Y bij die ook in conflict is met klaagster.

2.3.   Na de opening op 1 mei 2011 is er een conflict ontstaan tussen klaagster enerzijds en de heer en mevrouw X en hun zoon anderzijds. De heer en mevrouw X vonden dat het wooninitiatief van klaagster op het moment van opening onvoldoende toegerust was voor de verzorging van hun zoon. Klaagster was het daar niet mee eens en zond vanaf 1 mei 2011 facturen voor verleende zorg en ondersteuning. Vanaf omstreeks december 2011 staat verweerder de heer en mevrouw X en hun zoon bij. In december 2011 heeft een door klaagster aangespannen procedure in kort geding plaatsgevonden, waarin klaagster niet-ontvankelijk is verklaard. Na een niet geslaagd mediationtraject zijn de heer en mevrouw X en hun zoon een bodemprocedure tegen klaagster gestart. Klaagster werd in de bodemprocedure grotendeels in het gelijk gesteld, waarna de heer en mevrouw X en hun zoon hoger beroep hebben ingesteld.

2.4.   In de procedure in hoger beroep tussen klaagster en de heer en mevrouw X en hun zoon heeft verweerder op 27 augustus 2013 een memorie van antwoord ingediend. Klaagster heeft zich derhalve bij brief van 19 september 2013 met de onderhavige klacht tot de Deken gewend.

 

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

1.         zich in de memorie van antwoord in incidenteel appèl van 27 augustus 2013 bij het gerechtshof onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster, alsmede de suggestie heeft gewekt dat klaagster handelt in strijd met de wet en er een dubieuze bedrijfsvoering op na houdt, terwijl verweerder wist dat die uitlatingen onjuist zijn;

2.         zich in een e-mail van 23 september 2013 aan medewerkers van Z. onnodig grievend en potentieel zeer beschadigend heeft uitgelaten over klaagster;

3.         gegevens van de ene zaak in de andere heeft gebruikt;

4.         onnodig juridiseert.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder stelt zich in de eerste plaats op standpunt dat klaagster niet bevoegd is om een klacht in te dienen en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De klacht is ingediend namens het dagelijks bestuur van klaagster. Volgens verweerder volgt echter uit de statuten van klaagster niet dat het dagelijks bestuur bevoegd is om een klacht namens klaagster in te dienen.

4.2.      Met betrekking tot de inhoud van de klachten merkt verweerder op dat bij een klacht over het handelen van de advocaat van de wederpartij volgens vaste jurisprudentie als uitgangspunt geldt dat een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënten goeddunkt. Verweerder stelt dat hij met de uitlatingen in de memorie van antwoord van 27 augustus 2013 en de e-mail van 23 september 2013 de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft enkel op een zorgvuldige en integere wijze de twijfels van zijn cliënten verwoord in zowel de memorie van antwoord als de e-mail aan het zorgkantoor. Dat was niet onnodig grievend. Verweerder betwist dat hij feitelijke stellingen naar voren heeft gebracht waarvan hij wist of zou hebben moeten weten dat die onjuist waren. Voor zover mogelijk heeft verweerder juist onderzoek gedaan naar de juistheid van de vragen en twijfels van zijn cliënten.

4.3.      Met betrekking tot het derde klachtonderdeel wijst verweerder op het feit dat zijn cliënten zeer goed bevriend zijn met elkaar en elkaar daarom volledig op de hoogte houden van de zaken die bij verweerder in behandeling zijn. De informatie die verweerder in de zaak van zijn cliënten gebruikt is dan ook afkomstig van zijn cliënten en wordt door zijn cliënten onderling uitgewisseld.

4.4.      Het laatste klachtonderdeel is volgens verweerder ook ongegrond. Verweerder geeft aan dat juist zijn cliënten beslist wensten dat hij bij het gesprek aanwezig zou zijn en dat het daarom niet meer dan logisch is dat ook de gemachtigde van klaagster daarbij aanwezig zou kunnen zijn. De cliënten van verweerder achten zichzelf onvoldoende deskundig om de communicatie met klaagster zelf ter hand te nemen en hebben deze om die reden aan verweerder uit handen gegeven. Daarvan kan hem geen verwijt worden gemaakt.

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

 

         Ontvankelijkheid

5.2.   Alvorens de Raad de hiervoor genoemde klachtonderdelen inhoudelijk kan bespreken, dient eerst het verweer van verweerder dat klaagster niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard te worden besproken. De klacht is ingediend door het dagelijks bestuur van klaagster. Uit artikel 9 van de statuten van klaagster volgt dat het dagelijks bestuur bevoegd is om klaagster te vertegenwoordigen. Door klaagster is een door alle leden van het dagelijks bestuur getekende verklaring overgelegd waaruit blijkt dat het dagelijks bestuur heeft besloten om een klacht in te dienen en haar voorzitter te machtigen om de klachtprocedure te voeren. Verweerder geeft aan dat in artikel 5 van de statuten met betrekking tot de bevoegdheden niet is aangegeven over de bevoegdheid om een klacht in te dienen. Dat is op zich juist, maar er wordt in de statuten ook niet in voorzien dat het algemeen bestuur, of een ander orgaan, wel bevoegd zou zijn om een klacht in te dienen. Dit betekent dat er geen specifieke regeling is getroffen voor de bevoegdheid tot het indienen van een klacht. Aangezien het dagelijks bestuur volgens de statuten bevoegd is om klaagster te vertegenwoordigen, is de Raad van oordeel dat het dagelijks bestuur in deze wel degelijk de bevoegdheid heeft om de onderhavige klacht in te dienen. Klaagster is derhalve wel ontvankelijk.

 

         Ad klachtonderdelen 1 en 2

5.2.   De klachtonderdelen 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder is de advocaat van een tweetal wederpartijen van klaagster. Volgens vaste jurisprudentie van Hof van Discipline wordt bij de beoordeling van een klacht over de advocaat van de wederpartij ervan uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënten te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat 1. zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, 2. feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien 3. de advocaat anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder 2 genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënten hem verschaffen en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan de verifiëren. De door klaagster ingediende klachten zullen door de Raad worden beoordeeld met inachtneming van deze uitgangspunten.

5.3.   Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder zich in de memorie van antwoord van 27 augustus 2013 en in een e-mail van 23 september 2013 onnodig grievend heeft uitgelaten. Klaagster verwijt verweerder dat hij in de memorie van antwoord heeft gepoogd om klaagster in een kwaad daglicht te stellen door de suggestie te wekken dat klaagster in strijd met de Wet handelt en er een dubieuze bedrijfsvoering op na houdt, terwijl verweerder wist dat die uitlatingen onjuist zijn. Door klaagster wordt een aantal overwegingen uit de memorie van antwoord en uit de betreffende e-mail geciteerd. De Raad is van oordeel dat verweerder de grens van wat hem vrijstaat om de belangen van zijn cliënten te behartigen met deze passages niet heeft overschreden. De genoemde passages zijn niet onnodig grievend of anderzijds van zodanige aard dat de belangen van klaagster daardoor worden geschaad, zeker niet gezien de context waarin de opmerkingen zijn gemaakt. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt ook niet dat verweerder bewust stellingen heeft geponeerd waarvan hij wist dat die onjuist waren. Verweerder heeft duidelijk aangegeven wanneer het de mening van zijn cliënte betrof en voor zover het feiten betreft, is de Raad niet gebleken dat die feiten onjuist waren en verweerder dat wist.

         De klachtonderdelen 1 en 2 zijn derhalve ongegrond.

 

         Ad klachtonderdeel 3

5.4    Klaagster klaagt erover dat verweerder gegevens van de ene zaak tegen haar gebruikt in de andere zaak. Verweerder heeft toegelicht dat de beide families die hij bijstaat zeer goed bevriend zijn met elkaar en daarom volledig op de hoogte zijn van elkaars zaken. De cliënten van verweerder wisselen onderling informatie betreffende hun geschillen met klaagster uit. Nu de gegevens verkregen van de ene familie konden bijdragen bij de behartiging van de belangen van de andere familie, mocht verweerder die gegevens ook gebruiken. Het derde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

         Ad klachtonderdeel 4

5.5    Tot slot klaagt klaagster erover dat verweerder onnodig juridiseert. Verweerder heeft aangegeven dat zijn cliënten beslist wilden dat hij bij het gesprek met het zorgkantoor aanwezig was en ook wilde dat hij de communicatie voerde omdat zijn cliënten zich daar onvoldoende kundig toe achten. Dat verweerder daarom heeft gevraagd of klaagster ook haar advocaat bij het gesprek wilde hebben, is zeer begrijpelijk en beslist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De Raad is daarnaast van oordeel dat het verweerder niet kan worden verweten zijn cliënten wensen dat hij voor hen communiceerde met klaagster. Het vierde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline: verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mr. R.G. Gebel, mr. M.B.Ph. Geeraedts, mr. L.J.G. de Haas, mr. A. Groenewoud, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 april 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerster

 

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.    

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl