Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:97

Zaaknummer

14-157

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van een advocaat tegen deken. Bij het optreden in die kwaliteit zijn advocaten onderworpen aan het tuchtrecht maar dat wordt pas van belang als de advocaat in kwestie zich in die kwaliteit zo gedraagt dat hij bij dat optreden de goede naam van de advocatuur schade toebrengt. Het verwijt is dat de deken apatisch heeft gereageerd op een door klager bij de voorganger van verweerder ingediend bemiddelingsverzoek, aan dit verzoek geen gehoor heeft gegeven en zich schuldig heeft gemaakt aan vriendjespolitiek. Daarvan is niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 1 april 2015

in de zaak 14-157

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr. X

advocaat te A

klager

tegen:

mr. S

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland,

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 4 maart 2015 met kenmerk K 14/MN03 door de raad ontvangen op 5 maart 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 19 september 2014 heeft klager zich bij de landelijk deken van de Orde van Advocaten beklaagd over verweerder. De klacht is vervolgens naar de raad doorgezonden.

1.3    Omdat de klacht betrekking heeft op de handelwijze van verweerder als deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland is bij beslissing van de voorzitter van de raad van 29 september 2014 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland aangewezen om deze klacht te onderzoeken en af te handelen.

1.4    Deze klacht hangt samen met de klachten van klager tegen mr. D advocaat te V en mr. C  voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

1.5    De klacht betreft het optreden van verweerder in zijn genoemde hoedanigheid in een op 25 juli 2013 door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitgesproken faillissement van eem Advocatenmaatschap. Daarbij is mr. D tot curator benoemd.

1.6    Hoewel klager naamgever is van het kantoor heeft hij daar geen eigendomsverhouding mee. Wel heeft hij tot aan het faillissement als zzp-er voor het kantoor advocaten-werkzaamheden verricht. Klager is eigenaar van het onroerend goed waarin het advocatenkantoor gehuisvest was en verhuurde de bedrijfsruimte aan de gefailleerde. In dit kantoor bevonden zich persoonlijke eigendommen en dossiers van behandelde zaken van klager.

1.7    Na het faillissement is een deel van de op het kantoor van de gefailleerde behandelde dossiers overgenomen door klager en een deel door (onder meer) het kantoor van verweerder. Over de afrekening van het onderhanden werk hebben tussen de curator en klager onderhandelingen plaatsgevonden die  per de datum van indiening van de klacht (4 maart 2015) nog niet tot een overeenstemming hadden geleid.

1.8    In het klachtdossier bevinden zich de volgende stukken: 

1.9    a) een email aan verweerder van 30 juli 2014 waarin klager aangeeft dat er nog een aantal bemiddelingsverzoeken beantwoord moeten worden.

1.10    b) een brief aan klager van 1 augustus 2014 waarin verweerder antwoordt dat hij slechts bekend is met één tijdens een telefoongesprek (van 17 juni 2014) gedaan verzoek tot bemiddeling en dat hij tijdens het telefoongesprek klager heeft verwezen naar twee leden van de Raad van Toezicht omdat hij niet vrijstaat.

1.11    c) een brief aan verweerder van 5 augustus 2014 waarin klager aangeeft dat hij de door verweerder genoemde leden van de

Raad van Toezicht ofwel partijdig vindt ofwel geen behoefte heeft om daarmee aan tafel te gaan zitten. De partijdigheid blijkt – aldus de brief – uit het feit dat het betreffende lid in een gesprek met klager ongevraagd € 350,- per dossier als een redelijke overnamevergoeding had genoemd, zijnde exact het bedrag dat ook de curator wenste te ontvangen. Het andere door verweerder voorgedragen lid had klager in zijn visie onder druk heeft gezet met betrekking tot een stagiaire, waaraan hij (klager) aanstoot had genomen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a.    als opvolgend deken “apathisch” te handelen aangaande de eerder aan de voormalig deken gedane bemiddelingsverzoeken. Ten onrechte heeft verweerder geen “follow-up” aan de verzoeken gegeven,

b.    ook aan de in augustus 2014 gedane verzoeken van de zijde van klager tot bemiddeling geen gehoor te geven,

c.    zich schuldig te maken aan “vriendjespolitiek”, nu zijn kantoor een “rol” speelt in het faillissement. Daarbij doelt klager op het feit dat een deel van de dossiers van de gefailleerde door het kantoor van verweerder is overgenomen en dat daarover in zijn visie vlotter en onder gunstiger voorwaarden dan voor klager zijn gehanteerd met de curator is afgerekend.

3    VERWEER

3.1    Het handelen dient te worden geplaatst in de context van de taak van verweerder als deken.

3.2    Van een eventueel bemiddelingstraject bij zijn voorganger in 2013 was verweerder niet op de hoogte. Verweerder heeft het dossier bij zijn aantreden als deken vanaf 1 januari 2014 niet overgedragen gekregen, zodat hij er van uit mocht gaan dat het dossier door zijn voorganger was afgesloten.

3.3    Verweerder is voor het eerst tijdens een telefoongesprek van 17 juni 2014 met de wens van klager tot bemiddeling geconfronteerd. Tijdens dit gesprek heeft verweerder aan klager aangegeven, dat het hem niet vrijstond te bemiddelen nu een deel van de dossiers van het failliete advocatenkantoor door zijn kantoor was overgenomen. Verweerder heeft klager daarom verwezen naar twee bij name genoemde leden van de Raad van Toezicht, die met betrekking tot de kwestie van het failliete advocatenkantoor hadden gehandeld en daarmee dus bekend waren.

3.4    Bij brief van 14 augustus 2014 is aan klager kenbaar gemaakt dat zijn brief van 5 augustus 2014 pas na de vakantie van verweerder beantwoord zou kunnen worden. Voordat hiervan kwam is de onderhavige klacht ingediend.

3.5    Verweerder stelt zich op het standpunt dat los van de vraag of hetgeen klager over deze leden stelt juist is, daaruit in ieder geval niet blijkt dat deze door hem voorgedragen leden van de Raad van Toezicht  ongeschikt zouden zijn om in de onderhavige kwestie een bemiddelende functie te vervullen.

3.6    Verweerder heeft zich niet beziggehouden met “vriendjespolitiek” in het kader van de overname van de dossiers. Verweerder heeft zich daarvan geheel afzijdig gehouden en met name geen bemoeienis gehad met de in dit verband gevoerde gesprekken tussen zijn kantoor en de curator. Dit heeft verweerder in zijn telefoongesprek met klager van 17 juni 2014 ook aangegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    De klacht betreft het optreden van verweerder als deken. Ook bij het optreden in die kwaliteit zijn advocaten onderworpen aan het tuchtrecht maar dat wordt pas van belang als de advocaat in kwestie zich in die kwaliteit zo gedraagt dat hij bij dat optreden de goede naam van de advocatuur schade toebrengt. Van dat laatste is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken.

4.3    Klager kan verweerder moeilijk verwijten dat hij “apathisch“ met zijn bemiddelingsverzoek omgaat, als verweerder daarvan niet op de hoogte is. De voorzitter heeft geen enkele reden om te veronderstellen dat dit voor 17 juni 2014 anders was en daartoe heeft klager ook niets aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt.

4.4    Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder na 17 juni 2014 adequaat op de bemiddelingsverzoeken van klager heeft gereageerd. Dat verweerder niet zelf als bemiddelaar is opgetreden kan slechts conform de wens van klager zijn, gelet op onderdeel c van zijn klacht, waarin hij verweerder “vriendjespolitiek” verwijt.

4.5    De twee door verweerder voor de bemiddeling aangewezen leden van de Raad van Toezicht vonden geen genade in de ogen van klager. De daarvoor door klager aangevoerde redenen kan de voorzitter echter niet volgen. Dat het lid van de Raad van Toezicht tot exact dezelfde overnamevergoeding als de curator kwam had voor klager ook wellicht reden kunnen zijn om zijn standpunt in deze nog eens te heroverwegen. Door ook het andere voorgedragen lid af te wijzen maakt klager het voor de deken wel lastig om aan zijn verzoeken te voldoen. Daarbij schuwt klager (onderaan bladzijde 2 van zijn brief van 9 december 2014 aan de deken die de klacht onderzoekt) niet in verband met het optreden van dit lid over “NSB” gedrag te spreken.

4.6    Het totaalbeeld levert op dat het met de verzoeken van klager tot bemiddeling niet zonder strubbelingen is verlopen. Voor een deel zal dat echter mede toe te schrijven zijn aan de wijze waarop klager zich heeft opgesteld. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder kan de voorzitter niet zien.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

Wijst de klacht in al zijn onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr.  A.M. van Rossum als griffier op 1 april 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 april 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland.

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten