Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-05-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:111
Zaaknummer
l 20 - 2015
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Aan de vaststelling dat een advocaat zich heeft schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten in strijd met artikel 46 advocatenwet, hoeft geen onherroepelijke beslissing van een tuchtrechter ten grondslag te liggen. Uit artikel 48e van de Advocatenwet volgt immers niet dat het noodzakelijk is dat door de tuchtrechtelijk onherroepelijk is beslist over de gegrondheid van een klacht.
Inhoudsindicatie
TUL voorwaardelijke schorsing
Uitspraak
Beslissing van 11 mei 2015
in de zaak L 20 - 2015
Ambtshalve lastgeving ex artikel 48e advocatenwet tot tenuitvoerlegging van de bij beslissing van de raad van 25 maart 2013 (bij de raad bekend onder referentienummer M 327-2012) voorwaardelijk opgelegde schorsing
aan
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1 De raad van discipline, verder te noemen de raad, heeft verweerder en de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg bij brieven van 10 februari 2015 op de hoogte gesteld van zijn voornemen ex artikel 48e advocatenwet ambtshalve last te geven tot tenuitvoerlegging van de bij beslissing van 25 maart 2013 aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 2 weken.
1.2 Het voornemen van de raad is behandeld ter zitting van de raad van 23 maart 2015 in aanwezigheid van verweerder . De deken heeft aan de raad te kennen gegeven verhinderd te zijn de mondelinge behandeling bij te wonen. De deken heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het voornemen van de raad. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2. FEITEN
2.1 Door de raad, is bij beslissing van 25 maart 2013 (bij de raad bekend onder zaaknummer M 327-2012) aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd, met de bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond van het feit dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, die door de raad was vastgesteld op een periode van twee jaar, aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.
2.2 Verweerder heeft tegen voormelde beslissing van de raad geen appel ingesteld bij het Hof van Discipline, waardoor de beslissing van de raad op 25 april 2013 onherroepelijk is geworden. De door de raad bepaalde proeftijd van twee jaar is derhalve ingegaan op 25 april 2013 en duurde voort tot 25 april 2015.
2.3 Bij beslissing van de raad van discipline dd. 12 januari 2015 is een klacht tegen verweerder gegrond verklaard (bij de raad bekend onder zaaknummer L 211-2014) en aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd. De beslissing dd. 12 januari 2015 in klachtzaak L 211-2014 heeft betrekking op gedragingen van verweerder in de periode van september 2013 - 17 januari 2014. Verweerder heeft op 9 februari 2015 bij het Hof van Discipline appel heeft ingesteld van voormelde beslissing van de raad.
3. VERWEER
3.1 Blijkens de inhoud van de brief van de raad dd. 10 februari 2015 aan verweerder ligt de beslissing van de raad dd. 12 januari 2015 in klachtzaak L211-2014 ten grondslag aan het voornemen van de raad om over te gaan tot ten uitvoerlegging van de door de raad bij beslissing dd. 25 maart 2013 (in klachtzaak M 327-2012) aan verweerder opgelegde voorwaardelijke schorsing. Verweerder heeft appel ingesteld tegen de beslissing van de raad dd. 12 januari 2015. De in klachtzaak M 327-2012 aan verweerder voorwaardelijke opgelegde schorsing kan niet op grond van de uitspraak in klachtzaak L 211-2014 worden tenuitvoergelegd, zolang in die zaak door het Hof van Discipline nog niet is beslist.
4. Overwegingen van de raad
4.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 Uit de beslissing van de raad van discipline dd. 12 januari 2015 in klachtzaak L 211-2014 is gebleken dat verweerder zich voor het einde van de krachtens de beslissing van de raad van 25 maart 2013 voor hem geldende proeftijd heeft schuldig gemaakt aan in artikel 46 advocatenwet bedoelde gedragingen.
4.3 Het verweer dat de raad niet kan overgaan tot tenuitvoerlegging van de bij beslissing dd. 25 maart 2013 aan verweerder opgelegde voorwaardelijke schorsing, zolang door het Hof van Discipline nog niet op het door verweerder
ingestelde appel is beslist, slaagt niet. Aan de vaststelling dat een advocaat zich heeft schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten in strijd met artikel 46 advocatenwet, hoeft geen onherroepelijke beslissing van een tuchtrechter ten grondslag te liggen. Indien, in geval van een voorwaardelijke schorsing, algemene voorwaarden zijn opgelegd kan het zelfs zeer goed voorvallen, dat een bepaald nalaten of gedragen wèl onder het bereik van de voorwaarden valt, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Uit artikel 48 e Advocatenwet volgt niet dat noodzakelijk is, dat door de tuchtrechter onherroepelijk is beslist over de gegrondheid van een klacht. Aanvaarding hiervan zou leiden tot een vrijwel onmogelijke toepassing van artikel 48 van de Advocatenwet; immers, artikel 48 e Advocatenwet. bepaalt in de laatste slotzin, dat een last tot tenuitvoerlegging niet meer kan worden gegeven wanneer sedert het einde van de proeftijd drie maanden zijn verstreken.
4.4 De door verweerder ter zitting aangevoerde feiten of omstandigheden brengen de raad niet tot het oordeel, dat in het onderhavige geval van hantering van de bevoegdheid van de raad tot tenuitvoerlegging van de bij beslissing van 25 maart 2013 aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing afgezien zou moeten worden, noch dat een beslissing daartoe zou dienen te worden aangehouden.
4.5 De raad zal op grond van het bovenstaande tenuitvoerlegging gelasten van de door de raad bij onherroepelijke beslissing van 25 maart 2013 (bij de raad bekend onder zaaknummer M 327-2012) aan verweerder opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken .
BESLISSING
De raad van discipline:
- gelast ingevolge artikel 48e van de Advocatenwet de tenuitvoerlegging van de door de raad bij onherroepelijke beslissing van de raad van 25 maart 2013 (zaaknummer M 327-2012) opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;
- bepaalt dat de schorsing ingaat op 25 mei 2015;
- draagt de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg op om de aan verweerder opgelegde maatregel binnen het arrondissement openbaar te maken op de aldaar gebruikelijke wijze.
Aldus gegeven door Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken en N. M. Lindhout-Schot , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2015 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 mei 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.