Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:20

Zaaknummer

14-141

Inhoudsindicatie

Verweerder doet een beroep op het ne bis in idem beginsel wegens eerdere klacht van klager. Dit beroep wordt door de raad verworpen. De toenmalige deken heeft de klacht van klager niet omschreven en de klacht, zoals deze thans is ingediend, is niet gelijkluidend aan de eerdere bezwaren. Klager is ontvankelijk. Klacht over eigen advocaat. Klager verwijt verweerder dat hij onder druk een  vaststellingsovereenkomst heeft moeten tekenen en dat bij de verzekeraar geen bedrag is geëist en de zaak onrechtvaardig door verweerder is behandeld. Klachten zijn niet aannemelijk geworden. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 12 januari 2015

in de zaak 14-141

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen:

mr. Y

advocaat te B 

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 15 augustus 2014 met kenmerk RvT 14-0084/TRC/ml, door de raad ontvangen op 18 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 oktober 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder bijgestaan door zijn kantoorgenote. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de stukken vermeld op de bij genoemde brief van de deken gevoegde inventarislijst,

-    de brief van de kantoorgenote van verweerder van 23 oktober 2014 aan de griffie van de raad met bijlage.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is op 12 oktober 2008 betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarbij de auto waarin klager als passagier meereed in botsing is gekomen met een andere auto. De bestuurder van de andere auto is overleden. Medio 2010 heeft klager zich tot het kantoor van verweerder gewend omdat hij sindsdien medische klachten had. Op 21 mei 2010 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met de kantoorgenote.

2.3    Vervolgens heeft de kantoorgenote namens klager de verzekeraar  van één van de bij het ongeval betrokken automobilisten, te weten Reaal Schadeverzekering N.V., hierna: Reaal, op grond van de zogenaamde schuldloze derdenregeling aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van het ongeval door klager geleden schade.

2.4    Op 23 juni 2011 heeft klager een vaststellingsovereenkomst getekend waarbij alle aanspraken van klager op vergoeding van de geleden en in toekomst nog te lijden schade van welke aard dan ook zijn vastgesteld op € 35.000,-. Dit leidde tot een slotuitkering van                   € 25.000,-. De rest van het bedrag had klager reeds eerder bij wijze van voorschotten ontvangen.

2.5    Uit het klachtdossier blijkt dat tussen klager en de kantoorgenote over de hoogte van de schadeuitkering de volgende correspondentie heeft plaatsgevonden.

2.6    Bij brief van 31 mei 2011 schrijft de kantoorgenote aan klager dat er die dag een bespreking met klager in aanwezigheid van verweerder heeft plaatsgevonden. Voorts heeft deze brief de volgende inhoud: “ U gaf aan de voorkeur te geven aan een pragmatische regeling op korte termijn. Ik ben hieromtrent met de wederpartij in onderhandeling. Zodra ik van wederpartij heb vernomen welk bedrag men bereid is te betalen ter regeling van de zaak, zal ik u inlichten. Indien dit bedrag naar uw mening niet acceptabel is, zal er aanvullende informatie ingewonnen moeten worden en gaan we het zogenaamd “lange traject” in. U gaf aan met deze aanpak in te kunnen stemmen. De gang naar de rechter is op dit moment niet aan de orde. “

2.7    Bij brief van 10 juni 2011 schrijft de kantoorgenote aan klager dat zij de schaderegelaar heeft gesproken en dat de wederpartij zich op basis van de informatie van een psycholoog op het standpunt stelt dat er een duidelijke aanwijzing is dat er voorafgaande aan het ongeval reeds sprake was van relevante, pre-existente psychische problematiek en dat de wederpartij nu klager hieromtrent geen duidelijkheid heeft gegeven onvoldoende aannemelijk acht dat de huidige problematiek van klager volledig aan het ongeval moet worden toegerekend.  Tevens wordt in deze brief aangegeven dat het voor klager nadelig is dat hij nadat zijn arbeidscontract was afgelopen een WW-uitkering in plaats van een ZW-uitkering heeft ontvangen zodat er formeel beschouwd bij het einde van het contract geen sprake  meer was van arbeidsongeschiktheid. De kantoorgenote geeft in deze brief aan dat er een uiterste bod is voor een slotbetaling van         € 15.000,- en dat met de eerder betaalde (reeds ontvangen) voorschotten de volledige schadevergoeding daarmee uitkomt op       € 25.000,-. De kantoorgenote geeft klager in overweging dit bod te accepteren en geeft aan dat indien hij dat niet doet er openheid van zaken gegeven moet worden over de gezondheidssituatie van klager zoals die voor het ongeval bestond, hetgeen zou kunnen gebeuren door het opvragen van het patiëntendossier van de huisarts vanaf oktober 2004. De brief eindigt met de volgende passage: “Ik verzoek u goed na te denken en mij te laten weten wat u wilt; verder uitdiepen van de zaak (waarbij alle informatie en gegevens verstrekt dienen te worden, ook over het verleden) of het bod accepteren. Overigens kan ik in een tweede gesprek, waarin ik uw reactie overbreng aan de wederpartij nog proberen het bod enigszins omhoog te krijgen. Ik verwacht echter niet dat de wederpartij daarbij bereid zal worden gevonden meer te betalen dan  € 20.000,00 slot.”

2.8    Bij e-mail van 15 juni 2011 antwoordt klager de kantoorgenote dat hij het bedrag veel te laag vindt zeker gelet op de schulden die hij de afgelopen drie jaar heeft moeten maken. In deze e-mail verzoekt klager de kantoorgenote om dit bedrag te verhogen en dit zo snel mogelijk te doen omdat de schulden steeds hoger worden en er geld van hem wordt geëist. In een e-mail van 16 juni 2011 geeft de kantoorgenote aan klager aan dat zij weinig mogelijkheden ziet om het bedrag te verhogen maar dit misschien nog kan oprekken naar een slotuitkering van € 20.000,-. In reactie op deze mail antwoordt klager diezelfde dag dat hij graag € 30.000,- exclusief voorschotten wil ontvangen en dat hij schulden heeft tot een bedrag tussen de € 20.000,- en € 30.000,-.

2.9    Bij e-mail van 17 juni 2011 om 10.35 uur schrijft de kantoorgenote aan klager dat het bedrag dat hij aan schulden heeft niet bepalend is voor de hoogte van de schadevergoeding en dat zij die dag contact heeft gehad met de schaderegelaar en heeft aangegeven dat € 30.000,- de “eis” van klager is. Bij e-mail van diezelfde dag om 11.39 uur schrijft de kantoorgenote aan klager dat zij na genoemde mail met de schaderegelaar heeft gesproken, dat die na lang praten en discussiëren bereid is om € 25.000,- als slotuitkering te noteren en dat zij zodra de overeenkomst is ontvangen klager zal bellen zodat klager op kantoor kan komen tekenen. Bij e-mail van 20 juni 2011 verzoekt klager de kantoorgenote om hem te bellen zodra de papieren binnen zijn zodat hij kan komen tekenen.

2.10    Bij brief van 26 september 2012 aan de toenmalige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement van (toen) Utrecht heeft klager zich voor de  eerste maal over verweerder beklaagd. Klager schrijft dat hij niet tevreden is over de ontvangen schadeuitkering en dat hij alleen voor voorschotten heeft getekend.

2.11    Naar aanleiding van deze klacht heeft op 20 november 2012 op het kantoor van de toenmalige deken een bespreking plaatsgevonden, waarbij klager en verweerder alsmede de kantoorgenote aanwezig waren. Bij brief van gelijke datum heeft de toenmalige deken – kort samengevat – bevestigd dat klager uiterlijk 7 december 2012 zal laten weten of hij zijn klacht doorzet. Voorts is in deze brief opgenomen dat verweerder en de kantoorgenote tijdens de bespreking hebben aangegeven dat de verzekeraar het bericht van het UMC Utrecht als bewijs tegen klager zal gebruiken omdat de arts schrijft dat een geconstateerde asymmetrie waarschijnlijk is aangeboren, hetgeen zou kunnen duiden op een pre-existentie.

2.12    Bij e-mail van 12 december 2012 schrijft klager aan de kantoorgenote dat zijn klacht is gericht tegen Reaal en niet tegen de kantoorgenote en dat hij die inmiddels heeft ingetrokken. Bij brief van 18 december 2012 schrijft de kantoorgenote aan klager dat zij inmiddels van klager nadere stukken heeft ontvangen, dat verweerder en de kantoorgenote tijdens de bespreking bij de toenmalige deken hebben aangeboden om  Reaal nogmaals te benaderen indien klager stukken zou aanleveren waaruit zou blijken dat er een duidelijk medisch causaal verband is tussen het ongeval en het voortduren van de klachten van klager, dat zij dergelijke stukken niet heeft aangetroffen maar dat zij niettemin een ultieme poging wil ondernemen om Reaal te bewegen de zaak te heropenen/te heroverwegen. Bij brief van gelijke datum heeft de kantoorgenote dit verzoek aan Reaal gedaan. Bij brief van 28 december 2012 schrijft de toenmalige deken aan klager en verweerder het volgende: “Naar aanleiding van het bezoek van heden van …… (klager) bevestig ik de mededeling van …….. (klager) dat hij zijn klacht intrekt.” 

2.13    Bij brief van 21 februari 2013 schrijft Reaal aan het kantoor van verweerder dat zij geen reden ziet om de zaak te heropenen.

2.14    Bij brief van 25 maart 2014 heeft klager de onderhavige klacht ingediend.

2.15    Blijkens een brief van verweerder aan klager van 24 juli 2014 heeft verweerder naar aanleiding van een telefonisch verzoek van klager van twee weken eerder opnieuw contact opgenomen met Reaal met het verzoek een aanvullende schadevergoeding te betalen, waarbij - aldus de brief – klager dacht aan een bedrag van € 15.000,-. In deze brief schrijft verweerder voorts dat hij tijdens dit telefoongesprek aan klager heeft aangegeven dat hij weinig verwachtte van een dergelijke poging, dat hij inmiddels met Reaal heeft gesproken en dat Reaal bij haar eerdere standpunt blijft en niet bereid is een aanvullende betaling te doen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    het dossier van klager oneerlijk af te wikkelen,

b)    klager onder druk de vaststellingsovereenkomst te laten tekenen,

c)    nooit een bedrag te eisen bij de verzekeraar.

4    VERWEER

4.1    Verweerder beroept zich primair op de niet-ontvankelijkheid van klager in zijn klacht omdat deze klacht gelijkluidend is aan de eerder door klager ingediende klacht, die blijkens de brief van de toenmalige deken van 28 december 2012 door klager is ingetrokken. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft omdat de zaak zorgvuldig is behandeld; het maximaal haalbare resultaat is bereikt en klager naar behoren is voorgelicht over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Met name ontkent verweerder dat hij en/of zijn kantoorgenote klager onder druk hebben gezet om de vaststellingsovereenkomst te tekenen. 

5    BEOORDELING

5.1    Ontvankelijkheid.  Verweerder doet tevergeefs een beroep op het ne bis in idem beginsel. De toenmalige deken heeft de klacht van klager niet omschreven en de klacht, zoals deze thans is ingediend, is niet gelijkluidend aan de eerdere bezwaren die klager in zijn brief aan de toenmalige deken van 26 september 2012 naar voren heeft gebracht. De raad oordeelt klager derhalve ontvankelijk in zijn klacht.

5.2    Inhoudelijke beoordeling, waarbij de raad de volgorde van de klachtonderdelen heeft aangepast.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Verweerder ontkent dit en op grond van de hierboven weergegeven correspondentie tussen klager en de kantoorgenote is ook niet aannemelijk geworden dat ontoelaatbare druk op klager is uitgeoefend om tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst over te gaan. Integendeel, uit die correspondentie ontstaat het beeld dat de kantoorgenote alle goede en kwade kansen in de zaak aan klager heeft voorgehouden en vervolgens voldoende informatie heeft verschaft over de implicaties van de vaststellingsovereenkomst. Nadien hebben verweerder en de kantoorgenote op uitdrukkelijk verzoek van klager bij wijze van extra service nog geprobeerd een aanvulling op de schadevergoeding te verkrijgen.  Van meet af aan hebben zij er echter geen misverstand over laten bestaan dat zij de kansen daarop indien niet reeds nihil in ieder geval uiterst gering beoordeelden. Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.                                                                                                                                                  

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Dit klachtonderdeel is ongegrond bij gebrek aan feitelijke grondslag. Onweersproken is door de kantoorgenote gesteld dat zij conform een verzoek van klager bij Reaal aanspraak heeft gemaakt op een slotuitkering van € 30.000,-, nadat door Reaal € 15.000,- was aangeboden. Daarmee heeft verweerder, althans de kantoorgenote, wel degelijk een bedrag geëist bij Reaal. Uiteindelijk is de slotuitkering op € 25.000,- afgemaakt. De bemoeienis van de kantoorgenote heeft dus voor klager het nodige opgeleverd.

Ad klachtonderdeel a)

5.5    Dit klachtonderdeel vormt een toelichting op de andere klachtonderdelen en mist derhalve zelfstandige betekenis. Op dit klachtonderdeel behoeft derhalve niet te worden beslist.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klachtonderdelen b en c ongegrond. Op klachtonderdeel a behoeft niet te worden beslist.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. P.R.M. Noppen, H.H. Tan, B.E.J.M. Tomlow en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2015 .

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 januari 2015  per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.