Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-03-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:63
Zaaknummer
L 208 - 2014
Inhoudsindicatie
Verweer dat het te veel tijd kost om een zaak opnieuw met een kantoorgenoot van de advocaat van de wederpartij te moeten bespreken wat nodeloze kosten voor de cliënt met zich meebrengt, terwijl die kantoorgenoot onvoldoende onderhandelingsvrijheid heeft, is niet onbegrijpelijk. Verweerder heeft zich niet zonder valide redenen op het standpunt gesteld dat hij nog alleen met eerst gestelde advocaat wenst te onderhandelen.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 9 maart 2015
in de zaak L 208-2014
naar aanleiding van de klacht van:
1.
2.
klagers
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 11 augustus 2014 met kenmerk DOK14-017, door de raad ontvangen op 12 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 januari 2015 in aanwezigheid van verweerder . Klagers hebben de raad bij brief dd. 21 november 2014 bericht geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. Zij hebben niets toe te voegen aan de aan de raad toegezonden stukken. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken dd. 11 augustus 2014, met bijlagen;
- de brief van klagers dd. 21 november 2014;
- de brief van verweerder dd. 16 december 2014, met bijlagen
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 De heer X is verwikkeld in een geschil met Y. Klagers treden op als advocaten van de heer X, bijgestaan en vertegenwoordigd door diens schoonvader de heer S. Verweerder treedt op als advocaat van Y.
2.2 Verweerder heeft zich in de civiele procedure tussen X en Y op 6 december 2013 gesteld en op 9 december 2013 weer onttrokken.
2.3 Klaagster sub 2 heeft verweerder per e-mail dd. 21 januari 2014 te 14.57 uur er op aangesproken dat hij haar cliënt rechtstreeks telefonisch had benaderd. Zij verzocht verweerder om haar te berichten of hij namens zijn cliënte een definitief voorstel kon doen, zodat zij vóór de door verweerder gestelde termijn kon berichten of haar cliënt dit voorstel accepteerde. Verweerder antwoordde per email dd. 21 januari 2014 te 15.27 uur als volgt:
“Ik ontving uw mailbericht van 21 januari 2014 te 14.57 uur.
U bent kennelijk door cliënt onjuist geïnformeerd, aangezien ik hem nooit rechtstreeks telefonisch heb benaderd.
Aldus is het overige gestelde in de eerste alinea van Uw schrijven niet ter zake doende.
Voor het overige deel ik u mede dat ik er geen zin meer in heb langer met U te corresponderen, aangezien ik daarmee niet verder kom en cliënte geen zin heeft om onnodige kosten te maken.
Ik heb geen zin aan werkverschaffing te doen om een voor uw cliënt belangrijk probleem op te lossen op kosten van mijn cliënte”.
Ik ga thans inhoudelijk niet in op de inhoud van Uw mail en wacht een telefonisch onder met (klager sub 1) af.
Langs deze weg verzoek ik (klager sub 1) mij te bellen, hetzij op kantoor, hetzij mobiel (….)
Ik vertrouw voldoende duidelijk te zijn geweest.
2.4 De heer S heeft per e-mail dd. 21 januari 2014 te 16.14 uur het volgende aan verweerder geschreven:
“Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van hedenmiddag en overleg met mijn schoonzoon willen we de zaak afmaken en doe ik u het volgende voorstel.
(…...).
Ik verneem graag van u of (…...) akkoord is met dit voorstel.”
Verweerder heeft deze email niet beantwoord.
2.5 De heer S heeft per e-mail dd. 21 januari 2014 te 20.29 uur aan klaagster sub 2 verslag uitgebracht van de inhoud van het telefoongesprek dd. 21 januari 2014 met verweerder.
2.6 Op 22 januari 2014 heeft verweerder het verstek gezuiverd en om uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord verzocht. Een kantoorgenoot van klagers heeft per B-11 formulier op 22 januari 2014 bezwaar gemaakt tegen het uitstelverzoek van verweerder. Verweerder heeft vervolgens per faxbericht dd. 22 januari 2014 het volgende bericht:
“Het feit dat ik mij onttrokken heb als advocaat heeft te maken met de op dat moment op handen zijnde regeling, waarbij nota bene (klagers) betrokken waren.
Er was dus geen sprake van tijdrekken: integendeel.”
2.7 De rechtbank heeft bij rolbeslissing dd. 29 januari 2014 het verzoek van verweerder gehonoreerd en de zaak voor conclusie van antwoordt verwezen naar de rol van 12 maart 2014.
3 klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder r echtstreeks contact heeft gezocht met de cliënt van klagers;
2. verweerder de cliënt van klagers onder druk heeft gezet om een schikking te accepteren;
3. verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten over (het kantoor van) klagers;
4. verweerder ontkent dat hij rechtsreeks contact met de cliënt van klagers heeft opgenomen;
5. verweerder tegen de cliënt van klagers heeft gezegd dat de verzekeraar wel wilde schikken, terwijl dit volgens informatie van de advocaat van de verzekeraar niet juist is;
6. verweerder de rechtbank informeerde dat hij zich onttrok vanwege schikkingsonderhandelingen; in werkelijkheid vonden die eerst ca 4 weken na de eerste roldag plaats, te weten pas op 6 januari 2014;
7. verweerder zonder valide reden weigerde om nog langer met klaagster sub 2 te communiceren.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft de heer X nimmer gezien of gesproken. Hij heeft de heer X nimmer rechtstreeks telefonisch benaderd.
4.2 Verweerder heeft nimmer een schikkingsvoorstel aan de heer X gedaan; evenmin aan de heer S. De heer S heeft wel, buiten klagers om, per e-mail dd. 21 januari 2014 een schikkingsvoorstel aan verweerder gedaan.
4.3 Verweerder heeft zich nimmer grievend over het kantoor van klagers uitgelaten. De heer S heeft de weergave van het telefoongesprek met verweerder in zijn e-mail aan klaagster sub 2 gefingeerd.
4.4 Verweerder heeft geen onjuiste feitelijke mededelingen aan klagers verstrekt.
4.5 Verweerder heeft zich pas op 22 januari 2014 middels zuivering gesteld en om uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord gevraagd. Dit was ruim twee weken ná 6 januari 2014.
4.6 Verweerder had bemerkt dat er sprake was van discommunicatie tussen klagers bij de behandeling van de zaak. Verweerder heeft er daarom voor gekozen om met één van beiden te communiceren, te weten klager sub 1, die zich bij aanvang van de zaak ook als advocaat van de heer X aan verweerder had gepresenteerd.
5 BEOORDELING
5.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
Klachtonderdelen 1 t/m 4:
5.2 De klachtonderdelen 1,2,3 en 4 hebben betrekking op het telefoongesprek van verweerder met de heer S. De heer S stelt dat verweerder hem rechtstreeks heeft benaderd. Verweerder stelt hiertegenover dat hij de heer S op diens verzoek heeft teruggebeld. Ook over de inhoud van het telefoongesprek hebben verweerder en de heer S tegengestelde opvattingen. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de feiten waarop de klacht c.q. klachtonderdeel is gebaseerd uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is ten aanzien van het gestelde in de eerste vier klachtonderdelen niet het geval, op grond waarvan deze klachtonderdelen als ongegrond zullen worden afgewezen.
Klachtonderdeel 5:
5.3 Ook ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel geldt dat de opvattingen van klagers en verweerder over de inhoud van de feiten waarop dit klachtonderdeel is gebaseerd uiteenlopen en dat, nu onvoldoende is gesteld en gebleken op grond waarvan is komen vast te staan dat het aan verweerder verweten handelen heeft plaatsgevonden, door de raad niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is. Op grond hiervan zal ook het vijfde klachtonderdeel als ongegrond worden afgewezen.
Klachtonderdeel 6:
5.4 Ten aanzien van het zesde klachtonderdeel heeft verweerder naar voren gebracht dat hij in zijn brief dd. 22 januari 2014 aan de rechtbank heeft verwezen naar schikkingsonderhandelingen met de assuradeur, niet met klagers. Klagers waren wel al jaren bij de zaak betrokken. De raad is van oordeel dat verweerder met zijn mededeling aan de rechtbank in zijn brief dd. 22 januari 2014 weliswaar de –onjuiste- indruk heeft gewekt dat klagers betrokken waren bij de schikkingsonderhandelingen, maar dat van opzet om de rechtbank onjuist te informeren niet is gebleken. Verweerder had daarbij ook geen belang. Voor de beoordeling van het verzoek om aanhouding was de mededeling of klagers al dan niet betrokken waren bij de schikkingsonderhandelingen immers niet relevant. Hoewel verweerder zijn brief aan de rechtbank ongelukkig heeft geformuleerd, valt hem tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.
Klachtonderdeel 7 :
5.5 Klachtonderdeel 7 betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht geldt als uitgangspunt dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Hiervan is in deze niet gebleken.
5.6 Verweerder heeft ter zitting van de raad verklaard steeds te hebben gehandeld in het belang van zijn cliënte. Aanvankelijk heeft hij contact gehad met klager sub 1. Later bleek ook klaagster sub 2 namens de wederpartij van de cliënte van verweerder op te treden. De raad acht het verweer dat het te veel tijd kost om de zaak opnieuw met een kantoorgenote (klaagster sub 2) te moeten bespreken, wat nodeloze kosten voor zijn cliënte met zich meebracht, terwijl die kantoorgenote bovendien onvoldoende onderhandelingsvrijheid had, niet onbegrijpelijk. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de raad niet zonder valide redenen op het standpunt gesteld dat hij nog alleen met klager sub 1 wenst te onderhandelen.
5.7 De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder heeft gehandeld binnen de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij vrijstond en zal het zevende onderdeel van de klacht eveneens ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken en N.M Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2015 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 maart 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
en per e-mail verzonden aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door
- klagers
- de deken van de orde van advocaten te Limburg
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl