Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:178
Zaaknummer
15-144A
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Samenvatting: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van deken. Niet gebleken van onpartijdigheid of gebrek aan onafhankelijkheid. Niet gebleken dat verweerder klachten niet in behandeling wenste te nemen. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 9 juli 2015
in de zaak 15-144A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 11 juni 2015 met kenmerk 4015 0070, door de raad ontvangen op 12 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagster heeft in het verleden meerdere klachten ingediend tegen mr. X, advocaat in het arrondissement waar verweerder deken is. De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft alle klachten (kennelijk) niet-ontvankelijk dan wel (kennelijk) ongegrond verklaard.
1.3 Op 20 januari 2014 heeft klaagster bij verweerder (opnieuw) een klacht tegen mr. X ingediend. Na ontvangst van de klacht heeft verweerder een onderzoek ingesteld. Verweerder heeft in dat kader twee gesprekken met klaagster gevoerd op respectievelijk 13 februari 2014 en 21 juli 2014.
1.4 Op 3 november 2014 heeft verweerder de klacht van klaagster tegen mr. X naar de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden gezonden. Verweerder heeft daarbij als voorlopig oordeel uitgesproken dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klacht dan wel dat deze als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen. De voorzitter van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 2 december 2014 de klacht van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.5 Bij brief van 10 december 2014 heeft klaagster bij verweerder een klacht ingediend tegen verweerder op nader aan te voeren gronden.
1.6 Bij brief van 12 december 2014 heeft verweerder klaagster medegedeeld dat het indienen van een klacht op nader aan te voeren gronden niet mogelijk is. Tevens heeft hij klaagster naar aanleiding van haar verzoek om te worden gehoord medegedeeld dat over haar verwijten aan het adres van mr. X niet verder gepraat kan worden.
1.7 Klaagster heeft bij brieven van 19 december 2014 en 12 januari 2015 haar gronden aangevuld en verweerder verzocht haar klacht te zenden naar de raad van discipline, zodat er een andere deken kan worden aangewezen om de klacht te behandelen.
1.8 Verweerder heeft de klacht bij brief van 13 januari 2015 aan de griffier van het hof van discipline doorgeleid. Bij verwijzingsbeslissing van 27 januari 2015 heef het hof van discipline de klacht voor verder onderzoek doorverwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij a) achter mr. X staat en zich derhalve partijdig en niet onafhankelijk opstelt en b) een aantal klachten van klaagster tegen mr. X niet wenste te behandelen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert aan dat het feit dat hij in zijn aanbiedingsbrief van 3 november 2014 op grond van artikel 46d lid 4 Advocatenwet heeft aangegeven dat klaagster in haar klacht (kennelijk) niet ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat deze subsidiair als (kennelijk) ongegrond dient te worden afgewezen niet betekent dat hij zich daarmee, zoals klaagster stelt, “achter mr. X heeft opgesteld”. Voorts zijn alle klachten van klaagster over mr. X aan de raad van discipline voorgelegd en door de raad van discipline kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. In het gesprek met klaagster op 21 juli 2014 heeft verweerder klaagster er op gewezen dat zij niet steeds ter zake van dezelfde feiten klachten tegen mr. X kan indienen.
4 BEOORDELING
4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De klacht betreft het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn voor partijdig handelen of een gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder. Het voorlopig oordeel van verweerder in de aanbiedingsbrief van 3 november 2014 dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat deze als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen, is onvoldoende om daaruit partijdigheid of een gebrek aan onafhankelijkheid te kunnen opmaken. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het hem op grond van artikel 46d lid 4 Advocatenwet vrij staat een mening over een klacht te geven waar hem dat dienstig voorkomt. De tuchtrechter is aan deze mening niet gebonden en geeft zelfstandig een oordeel. Klachtonderdeel a) is gezien het voorgaande dan ook kennelijk ongegrond.
4.4 Wat betreft het verwijt van klaagster dat verweerder een aantal klachten tegen mr. X niet inhoudelijk wenste te behandelen, geldt het volgende. Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster negen keer heeft geklaagd over mr. X en dat hij alle klachten in behandeling heeft genomen en doorgeleid aan de raad van discipline. Verweerder heeft op de laatste uitspraak van de voorzitter van de Raad van Discipline van 2 december 2014 gewezen en deze overgelegd. Dit betoog is door klaagster niet gemotiveerd weersproken. Dat verweerder een aantal klachten van klaagster niet wenste te behandelen is dan ook niet gebleken. Het is voorts juist dat niet meer dan één keer over dezelfde zaak en feiten kan worden geklaagd. Dat verweerder klaagster daarop heeft gewezen, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Een en ander leidt tot de conclusie dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.
4.5 Op grond van het bovenstaande is niet gebleken dat verweerder met zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 9 juli 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 juli 2015 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.