Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:108

Zaaknummer

14-349NH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Vrijheid van handelen. Geen onnodig grievende uitlatingen.

Uitspraak

Beslissing van 13 april 2015

in de zaak 14-349NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 december 2014 met kenmerk td/md/14-342, door de raad ontvangen op 29 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland, de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 februari 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 8 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de brief van verweerder d.d. 2 februari 2015 met als bijlage een verklaring van de heer M;

- de door klager ter zitting overhandigde stukken, zijnde een exploot van beslaglegging d.d. 18 oktober 2012, een kennisgeving sepot d.d. 5 oktober 2011 en een uitdraai uit het patiëntendossier met betrekking de heer M.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder staat de heer en mevrouw M (hierna: M c.s.) bij in een procedure tussen M c.s. en makelaarskantoor A (hierna: A) in verband met een door M c.s. via A aan een stichting verhuurde bedrijfsruimte.

2.3 In de inleidende dagvaarding van 30 juni 2014, heeft verweerder onder meer geschreven:

15. [A] – in de persoon van [Z] – had echter uitdrukkelijk verklaard dat hij ervoor zou zorgen dat [M c.s.] hun geld zouden ‘vangen’. [M c.s.] hadden hem niet voor niets in de arm genomen om hen in deze bij te staan toen de heren [klager] en [V] zich bij [de heer M] hadden aangediend en interesse hadden getoond in het huren van een gedeelte van de loods en het horecagedeelte van [M c.s.].

16. Toen deze interesse meer concreet werd, is gekozen voor de constructie van een stichting. Het toeval wilde dat de vrouw van [Z] van [A] de partner van [klager] kende, mevrouw [D], en zij was (is) bestuurslid van [de stichting] (prod. 8).

17. Dat vormde vervolgens voor de heer [Z] toen kennelijk geen probleem meer en heeft hij [M c.s.] voorgehouden dat het (met die stichting) ‘wel goed zit’ en dat ‘wij alles regelen’. [M c.s.] konden, aldus de heer [Z], ‘lekker op vakantie gaan’ en dat het ‘allemaal goed komt’. Dat waren (bijna) letterlijk de woorden van de heer [Z]. Niets bleek echter minder waar. Achteraf bleken de heren [V] en [klager] grote sjacheraars (in drugs) te zijn, terwijl dat door de heer [Z] van [A] volstrekt niet was onderkend. (…)

2.4 Klager heeft een kopie van deze dagvaarding van de heer Z verkregen.

2.5 Bij brief van 10 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in een procedure waarbij klager niet betrokken is, heeft gesteld dat klager een “grote sjacheraar (in drugs)” zou zijn.

3.2 Klager stelt zich op het standpunt dat deze uitlating jegens hem onnodig grievend is, terwijl verweerder de juistheid van deze stelling had behoren te controleren.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt onder meer beperking hierin, dat de advocaat zich in of buiten rechte niet hetzij schriftelijk hetzij mondeling onnodig grievend mag uitlaten. Verweerder stelt dat hij mocht afgaan op de mededeling van zijn cliënten. Volgens verweerder had hij geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen, nu hij uit verschillende bronnen heeft vernomen en uit eigen waarneming heeft geconstateerd dat in het gehuurde drugsgerelateerde zaken aanwezig waren. Verweerder stelt voldoende belang te hebben gehad bij het innemen van de betrokken stellingen, nu in de zaak al enkele jaren wordt geprocedeerd en de belangen groot zijn.

4.3 De raad overweegt dat de aan verweerder in het kader van de onderhavige klacht verweten bewoordingen niet geheel gelukkig gekozen zijn. Ongeacht het standpunt dat de opmerkingen zijn gemaakt ’in het heetst van de strijd’ had verweerder er naar oordeel van de raad beter aan gedaan de standpunten van zijn cliënten ten aanzien van klager, op een terughoudender wijze te formuleren. De raad acht de ter discussie gestelde bewoordingen, mede gelet op het door verweerder geschetste belang van zijn cliënten, echter niet van dien aard dat gezegd moet worden dat verweerder daarmee de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden, en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is mitsdien ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, A. de Groot, P. van Lingen, M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl