Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:1

Zaaknummer

R. 4471/14.57

Inhoudsindicatie

Verweerder wordt ten onrechte verweten dat hij klaagster te laat op de hoogte heeft gebracht van de datum van de zitting, zodat niet tijdig andere getuigen konden worden gehoord.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft aangetoond dat hij klaagster tijdig heeft geïnformeerd, maar dat klaagster zelf op het laatste moment met twee nieuwe getuigen kwam. Deze getuigen konden niet worden gehoord omdat de wederpartij ter gelegenheid van de zitting niet aanwezig was.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 maart 2014 van de raad met kenmerk K301 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 4 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 1 december 2014 van de raad in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Klaagster werd ter zitting bijgestaan door mr. K., advocaat te H. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder behartigt sinds 2005 de belangen van klaagster in diverse zaken.

2.3 Bij brief van 31 mei 2013 heeft verweerder klaagster medegedeeld dat de zitting op 2 juli 2013 bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht was gepland en dat tot 11 dagen voor de zitting nog stukken konden worden ingediend, alsmede getuigen konden worden aangekondigd.

2.4 Verweerder heeft in dat kader aan klaagster gevraagd of mevrouw H. en/of de heer A. met haar aanwezig zullen zijn om als getuigen gehoord te worden.

2.5 Op 21 juni 2013 heeft verweerder een schriftelijke verklaring van mevrouw H. en de heer A. in de procedure ingebracht, omdat zij op 2 juli 2013 niet beschikbaar waren.

2.6 Ter gelegenheid van de zitting heeft klaagster twee andere getuigen meegenomen.

2.7 Deze getuigen zijn niet door de Centrale Raad van Beroep gehoord, omdat zij niet tijdig zijn aangekondigd.

2.8 Bij brief van 18 juli 2013 heeft klaagster een klacht ingediend bij de deken.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij als advocaat jegens klaagster behoort te betrachten. Ter toelichting heeft klaagster gesteld dat verweerder zaken vergeet of te lang laat liggen en moeizaam en slordig te werk gaat. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij niet althans te laat klaagster op de hoogte heeft gesteld van de mogelijkheid en de daarbij geldende termijn om getuigen te doen horen op de zitting van 2 juli 2013. Omdat de getuigen te laat waren aangezegd, heeft de rechter geweigerd hen te horen.

3.2 Voorts heeft verweerder ten onrechte gesteld dat hij bepaalde poststukken niet van klaagster heeft ontvangen.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat het contact tussen klaagster en hem de laatste drie jaar  moeilijk verloopt. Voorts betwist hij dat hij slordig is, dingen niet meer weet of zou vergeten dat zich bepaalde papieren of stukken op zijn kantoor bevinden. Omtrent de gang van zaken over het horen van getuigen in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep heeft verweerder gesteld dat hij klaagster vier weken voor de zitting (op 31 mei 2013) schriftelijk in kennis heeft gesteld van onder meer de mogelijkheid van het doen horen van getuigen. Toen klaagster niet op genoemde brief reageerde, heeft verweerder op 21 juni 2013 aan klaagster een e-mailbericht gestuurd met als bijlage de brief van 31 mei 2013. Klaagster heeft verweerder toen laten weten dat het echtpaar, die zij als getuigen wenste te laten horen, ruzie had en dat zij moeilijkheden voorzag om hen op de zitting aanwezig te laten zijn. Twee andere getuigen die klaagster vervolgens heeft voorgesteld, en ten aanzien van wie verweerder zijn twijfels had, zijn binnen het tijdsbestek van een week opgeroepen maar niet door de Centrale Raad van Beroep gehoord, mede vanwege de afwezigheid van de gemeente, de wederpartij in de procedure. Verweerder betwist dat sprake zou zijn van een vertrouwensbreuk nu hij klaagsters belangen in diverse andere zaken is blijven  behartigen.

 

5 BEOORDELING

5.1 De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. 

5.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient er door de advocaat onder meer op worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

5.3 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan de raad de juistheid van de door klaagster gestelde verwijten niet vaststellen. Vaststaat dat klaagster op 21 juni 2013 op de hoogte was van de behandeling ter zitting op 2 juli 2013 en dat verweerder in de brief van 31 mei 2013 klaagster naar behoren over de gang van zaken voor en over de zitting heeft geïnformeerd. Dat de betreffende brief van 31 mei 2013 niet eerder dan eind juni 2013 bij klaagster is aangekomen, kan evenmin worden vastgesteld. Onbetwist is door verweerder gesteld dat klaagster op het allerlaatste moment met twee nieuwe getuigen kwam. Dat de Centrale Raad van Beroep heeft besloten deze getuigen niet te horen, komt gelet op deze late aanmelding door klaagster voor haar risico. De klacht is ongegrond.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2015.

griffier voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden 

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl