Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:127

Zaaknummer

15-017A+15-018A

Inhoudsindicatie

Volgens klager in de zaak 15-017A was verweerder onder meer structureel onbereikbaar, niet aanwezig op afspraken op zijn kantoor en is hij schriftelijke gedane toezeggingen niet nagekomen. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Voor wat betreft het klachtonderdeel dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten is de klacht ongegrond nu verweerder zich in het kader van het verweer tegen de klacht van klager uiteengezet wat zijn beleving was van de relatie met klager en hoe hij de bejegening door klager heeft ervaren. Enkele waarschuwing.

Inhoudsindicatie

De klager in de zaak 15-018A heeft zich erover beklaagd dat verweerster intrekking van de klacht van haar cliënt (in de zaak 15-017A) in het vooruitzicht heeft gesteld onder de voorwaarde dat klager een schadebedrag aan haar cliënt zou vergoeden. De klacht is gegrond. In dit geval is naar het oordeel van de raad (het intrekken van) de tuchtklacht op oneigenlijke wijze ingezet. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 19 mei 2015

in de zaken 15-017A en 15-018A

naar aanleiding van de klacht van (15-017A):

de heer

p/a

klager A

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerder A

en de klacht van (15-018A):

 

mr.

advocaat te Amsterdam

klager B

tegen:

mr. drs.

advocaat te Amsterdam

verweerster B

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 januari 2014 (de raad begrijpt 2015) met kenmerk 4013-1131A, door de raad ontvangen op 23 januari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht 15-017A ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij brief aan de raad van 22 januari 2015 met kenmerk 4013-1131B, door de raad ontvangen op 23 januari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht 15-018A ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klachten zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van de raad van 16 maart 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 en 1.2 bedoelde brieven;

- de stukken vermeld op de daarbij gevoegde inventarislijsten.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klachten wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager A heeft zich in 2010 tot verweerder A gewend in verband met een geschil met zijn zorgverzekeraar. Dat geschil hield verband met het feit dat gedurende anderhalf jaar geen zorgpremie is ingehouden van de uitkering van klager A. Daardoor is een schuld ontstaan voor klager A. De zorgverzekeraar van klager A heeft hem bij het College Voor Zorgverzekeringen (CVZ) aangemeld als wanbetaler.

2.3 Verweerder A heeft op 19 april 2012 een brief gestuurd aan klager A waarin het volgende te kennen is gegeven:

“Geachte [klager A],

Bijgaand zend ik u in bovengenoemde zaak een afschrift van het beroepschrift dat ik hedenmiddag bij de rechtbank indiende. Op korte termijn zal ik de dagvaarding aan AGIS voor het kort geding laten betekenen.

Met vriendelijke groet,

[verweerder A]”

Op 26 april 2012 heeft verweerder A het volgende aan klager A bericht:

“Geachte [klager A],

Ik ben bezig om een klacht tegen Agis voor te bereiden. Helaas heb ik de klacht niet gereed kunnen maken vóór mijn vakantie volgende week. Ik neem in de week van 6 mei a.s. contact met u op.

Met vriendelijke groet,

[verweerder A]”

2.4 Bij brief van 10 augustus 2012 heeft verweerder A klager A het volgende bericht:

“Geachte [klager A],

Bijgaand zend ik u in bovengenoemde zaak een afschrift van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2012. Omdat uw beroep tegen het CVZ is afgewezen, terwijl hoger beroep naar mijn oordeel te lang zal duren en ook dan een geringe kans bestaat op een goed resultaat, zal ik de dagvaarding van AGIS voor een bodemprocedure laten betekenen. U ontvangt daarvan op korte termijn een afschrift.

Indien u alsnog wenst af te zien van een procedure tegen AGIS verzoek ik u mij dat zo spoedig mogelijk te laten weten. We hebben besproken dat deze procedure voor u tot een proceskostenveroordeling kan leiden. U hebt eerder aangegeven de procedure tegen AGIS desondanks te willen voortzetten.

Met vriendelijke groet,

[verweerder A]”

2.5 Verweerder A heeft klager A in 2013 een machtiging laten ondertekenen om informatie bij de zorgverzekeraar en het CVZ op te vragen.

2.6 Verweerder A is deze in het kader van de bijstand gedane toezeggingen niet nagekomen. De zorgverzekeraar heeft opdracht gegeven om achterstallige betaaltermijnen te incasseren. 

2.7 Eind september 2013 heeft klager A zich tot zijn gemachtigde in de zaak 15-017A (tevens verweerster B in de zaak 15-018A) gewend met het verzoek om hem bij te staan in verband met het geschil met de zorgverzekeraar en de daarmee verband houdende incasso’s.

2.8 Tijdens het dekenspreekuur van 10 oktober 2013 heeft klager A in de zaak 15-017A zich bij de deken beklaagd over verweerder A.

2.9 Bij brief van 8 januari 2014 heeft verweerder A gereageerd op de klacht van klager A. Hij heeft daarin beschreven hoe hij klager A heeft leren kennen. Zo heeft hij daarin onder andere het volgende te kennen gegeven:

“[..] Hoewel [klager A] beslist goede redenen had, en heeft, om de handelwijze van zijn zorgverzekeraar ter discussie te stellen, heb ik [klager A] in de ruim drie jaar waarin ik hem heb bijgestaan leren kennen als een nogal opvliegende en in toenemende mate agressieve man, die geen verantwoordelijkheid wenst te nemen voor zijn eigen handelen en nalaten, en die (daarom) de oorzaken van de problemen waarmee hij zich geconfronteerd ziet niet bij zichzelf maar (uitsluitend) ergens anders zoekt. Als [klager A] in onze gesprekken (bij mij op kantoor of telefonisch) zijn frustratie en woede de vrije loop liet, betrof het aanvankelijk alleen de handelwijze van zijn zorgverzekeraar. Na verloop van tijd begon [klager A] zijn pijlen in toenemende mate en in gelijke zin, zichtbaar en hoorbaar, op ondergetekende te richten. [Klager A] vond het allemaal veel te lang duren. Voor het gemak vergat [klager A] dan dat hij het zich regelmatig veroorloofde om niet te verschijnen op afspraken, of om niet op de afgesproken dag de door mij gevraagde stukken af te leveren. [..]”

2.10 In het kader van de klachtzaak 15-017A heeft verweerster B bij brief van 24 januari 2014 gereageerd op een brief van de deken van 10 januari 2014. Bij separate brief van 24 januari 2014 heeft verweerster B aan klager B het volgende, voor zover relevant, geschreven:

“Geachte confrère,

Bijgaand schrijven heb ik vandaag mede namens mijn cliënt, [klager A], aan de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten gestuurd. [..]

Verder kunt u een vervolgprocedure inzake een schadevergoeding aan [klager A] voorkomen, indien u [klager A] in de door hem geleden schade tegemoet komt met een bedrag van EUR 2500,-. Indien u dit bedrag binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief overmaakt op onze derdengeldenrekening [..] te Amsterdam, zie ik af van het verder instellen van een procedure. [..]”

2.11 Verweerster B heeft deze brief niet in afschrift aan de deken gezonden.

2.12 Op 17 februari 2014 heeft verweerster B de voormalig kantoorgenoten van klager B aangeschreven teneinde een stelling van klager A in de klachtprocedure te kunnen onderbouwen.

2.13 Bij brief van 20 februari 2014 heeft verweerster B klager B het volgende bericht:

“Geachte confrère,

Bijgaand de correspondentie zoals deze deze week gevoerd is op verzoek van mijn cliënt met uw voormalig kantoor [..]. Mocht u hierin aanleiding zien om toch te willen schikken dan zal mijn cliënt zijn klacht alsnog intrekken. In dat geval verzoek ik u het in mijn brief van 24 januari genoemde bedrag binnen 8 dagen na dagtekening over te maken op de derdengeldenrekening van ons kantoor.

Mocht ik voor die tijd niets vernomen hebben, dan zal ik de correspondentie doorzenden naar de Deken ten behoeve van het dossier inzake de klacht die mijn cliënt jegens u heeft ingediend.

Gaarne van u vernemend,

Hoogachtend,

[verweerster B]”

2.14 Bij brief van 25 februari 2014 met bijlagen heeft klager B in de zaak 15-018A zich bij de deken beklaagd over verweerster B.

3 KLACHT

in de zaak 15-017A

3.1 De klacht in de zaak 15-017A houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder A tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij structureel onbereikbaar was;

b) hij niet aanwezig was op afspraken op zijn kantoor;

c) hij niet bereid is een bedrag van EUR 175,- aan klager A te betalen;

d) hij schriftelijk gedane toezeggingen niet heeft nagekomen;

e) hij zich onjuist en onnodig grievend heeft uitgelaten over klager A en zich onjuist heeft uitgelaten met de uitspraak dat klager A zijn eigen bijdrage niet zou hebben betaald.

in de zaak 15-018A

3.2 De klacht in de zaak 15-018A houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster B tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij klager B intrekking van de klacht van haar cliënt in het vooruitzicht heeft gesteld onder de voorwaarde dat klager B een schadebedrag aan haar cliënt zou vergoeden;

b) zij heeft nagelaten afschriften van brieven aan klager B in afschrift aan de deken te zenden.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

in de zaak 15-017A

Ad klachtonderdelen a), b) en d)

4.2 De klachtonderdelen a), b) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 De raad stelt voorop dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij behartigt of behoort te behartigen. Daarnaast geldt dat de verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, meebrengt dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen.

4.4 De klachtonderdelen houden in dat verweerder A structureel onbereikbaar was, niet aanwezig was op afspraken op zijn kantoor en dat hij schriftelijke gedane toezeggingen niet is nagekomen. Verweerder A heeft deze klachtonderdelen zowel in zijn reactie aan de deken als ter zitting bij de raad expliciet erkend. De raad is van oordeel dat deze handelwijze van verweerder A in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht, waardoor verweerder A niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het voorgaande brengt mee dat de klachtonderdelen gegrond zijn.

Ad klachtonderdeel c)

4.5 In klachtonderdeel c) verwijt klager A verweerder A dat hij niet bereid is een bedrag van EUR 175,- aan klager te betalen. Volgens klager A heeft de deurwaarder dit bedrag aan verweerder A overgemaakt, maar komt dit hem toe. Verweerder A erkent dat dit bedrag op zijn derdengeldenrekening is ontvangen, maar heeft te kennen gegeven dat dit een proceskostenveroordeling betrof. Volgens verweerder A dient klager A bovendien nog zijn eigen bijdrage van EUR 100,- te voldoen. De raad kan op grond van de stukken van het klachtdossier en het behandelde ter zitting noch vaststellen aan wie het bedrag van EUR 175,- behoort toe te komen noch of klager zijn eigen bijdrage heeft betaald. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.6 In klachtonderdeel e) verwijt klager A verweerder A dat hij zich onjuist en onnodig grievend heeft uitgelaten over klager A en zich onjuist heeft uitgelaten met de uitspraak dat klager A zijn eigen bijdrage niet zou hebben betaald.

4.7 De raad stelt voorop dat een advocaat zich niet kennelijk onjuist of onnodig grievend mag uitlaten. Dat geldt ook ten aanzien van zijn eigen cliënt. De raad is in dit geval van oordeel dat verweerder A zich niet onnodig grievend heeft uitgelaten over klager A. Verweerder A heeft in het kader van zijn verweer tegen de klacht van klager A uiteengezet wat zijn beleving was van de relatie met A en hoe hij de bejegening door klager A heeft ervaren. Van een onnodig grievend uitlaten is naar het oordeel van de raad geen sprake. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond. Dit geldt ook, in samenhang beschouwd met de beoordeling van klachtonderdeel c) ten aanzien van de klacht dat verweerder A zich onjuist heeft uitgelaten over het niet betalen van de eigen bijdrage door klager A. De raad heeft dit niet kunnen vaststellen. Het klachtonderdeel is derhalve in zijn geheel ongegrond.

in de zaak 15-018A

4.8 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.9 Klager B verwijt verweerster B in klachtonderdeel a) dat zij klager B intrekking van de klacht van haar cliënt in het vooruitzicht heeft gesteld onder de voorwaarde dat klager B een schadebedrag van EUR 2.500,- aan haar cliënt zou vergoeden. In klachtonderdeel b) wordt verweerster B verweten dat zij heeft nagelaten afschriften van brieven aan klager B in afschrift aan de deken te zenden.

4.10 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.11 Tegen klager B is in de zaak 15-017A een klacht ingediend. Verweerster B heeft als gemachtigde van haar cliënt (klager A) ter nadere onderbouwing van die klacht een verklaring van de oud-kantoorgenoten van klager B opgevraagd. Zij heeft deze verklaring bij brief van 20 februari 2014 aan klager B toegezonden en daarbij te kennen gegeven dat haar cliënt deze klacht alsnog zal intrekken indien klager B gelet op die verklaring toch wil schikken.

4.12 De raad is van oordeel dat verweerster B op deze wijze (het intrekken van) een tuchtklacht op oneigenlijke wijze heeft ingezet teneinde de belangen van haar cliënt te behartigen. Het past een advocaat in het algemeen niet om een klacht als pressiemiddel te gebruiken voor het afdwingen van een betaling. Daarbij betrekt de raad in dit geval in het bijzonder dat de klacht in de zaak 15-017A los moet worden gezien van de schadevordering van EUR 2.500,- die de cliënt van verweerster B op klager B stelt te hebben. Die klacht houdt immers onder meer in dat klager B structureel onbereikbaar was, niet aanwezig was op afspraken op zijn kantoor en dat hij schriftelijke gedane toezeggingen niet is nagekomen en dat hij niet bereid is een bedrag van EUR 175,- aan de cliënt van verweerster B te betalen. Laatstgenoemd bedrag betreft ook een geheel ander bedrag dan de EUR 2.500,- waarvoor verweerster B klager A aansprakelijk wil houden. Het is naar het oordeel van de raad oneigenlijk om met (het intrekken van) de klacht betaling van deze vordering af te willen dwingen. Voor de beoordeling van de klacht is ook relevant dat verweerster B ervoor heeft gekozen om de brieven van 24 januari 2014 en 20 februari 2014 buiten het zicht van de deken te houden, door geen kopie aan hem te sturen, terwijl op 24 januari 2014 wel andere correspondentie aan de deken werd gezonden. Hoewel de raad van oordeel is dat dit gegeven gelet op de inhoud van die brieven op zichzelf beschouwd niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, acht de raad dit wel een relevante omstandigheid voor wat betreft de beoordeling van de inzet van de tuchtklacht als middel. De klacht is derhalve wat betreft klachtonderdeel a) gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond.

5 MAATREGEL

in de zaak 15-017A

5.1 Verweerder A heeft ten opzichte van klager A gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad acht dit ernstig en rekent dit verweerder A aan. Gelet daarop en alle overige omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat verweerder A inzicht heeft getoond in zijn handelen en zijn excuses heeft aangeboden, acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

in de zaak 15-018A

5.2 Verweerster B heeft (het intrekken van) een tuchtklacht op oneigenlijke wijze ingezet teneinde de belangen van haar cliënt te behartigen. De raad rekent dit verweerster gelet op de context waarin en de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden ook aan. Gelet daarop en alle overige omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat verweerster B inzicht heeft getoond in haar handelen en haar excuses heeft aangeboden, acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

in de zaak 15-017A

- verklaart de klachtonderdelen a), b) en d) gegrond;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

- legt aan verweerder A de maatregel van een enkele waarschuwing op;

in de zaak 15-018A

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerster B de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. Van Andel, A. De Groot, J.M. van de Laar en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 mei 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager in de zaak 15-017A

- verweerder in de zaak 15-017A tevens klager in de zaak 15-018A

- verweerster in de zaak 15-018A

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, in de zaak 15-017A ten aanzien van de klachtonderdelen c) en e), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager A

- verweerder A

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, in de zaak 15-018A ten aanzien van het klachtonderdeel b), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager B

- verweerster B

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, in de zaak 15-017A ten aanzien van de klachtonderdelen a), b) en d), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder A

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, in de zaak 15-018A ten aanzien van klachtonderdeel         a),  hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster B

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl