Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:127

Zaaknummer

53/14

Inhoudsindicatie

 Verwijt betreft het vermelden van feitelijke onjuistheden in processtukken en het niet overleggen van bepaalde stukken. Daar het ging om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager, die een grote mate van vrijheid heeft bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt  en deze advocaat zijn stellingen en verweren had afgestemd op de stellingen van de advocaat van klager in de inleidende dagvaarding, was er geen sprake van het bewust achterhouden van informatie. Ook was geen sprake van  onjuistheden, omdat de partijen in de procedure van mening verschilden over de feitelijke toedracht. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 17 april 2015

in de zaak 53/14

naar aanleiding van de klacht van:

 

de heer [     ], tevens handelend als bestuurder van de besloten vennootschap [     ] B.V.

klaagster

gemachtigden: mrs. [     ]

 

tegen

1.    mr. [     ]

2.    mr. [     ]

verweerders

gemachtigde: mr. [     ]

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 6 augustus 2014 met kenmerk 2014 KNN051, door de raad ontvangen op 7 augustus 2014, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 maart 2015 in aanwezigheid van de gemachtigden van klaagster, mrs. G. en B. De bestuurder van klaagster heeft laten weten om gezondheidsredenen niet aanwezig te zullen zijn. Verweerders zijn wel verschenen, vergezeld van hun gemachtigde mr. G. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van de gemachtigde van klagers van 25 februari 2015 met bijlagen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerders hebben de besloten vennootschap L.T. B.V. (hierna te noemen L.T.) bijgestaan in een geschil met klaagster. Het geschil had betrekking op de vraag of klaagster al dan niet was aangesteld als interim bestuurder van L.T.

2.3    Bij brief van 1 januari 2013 heeft de heer B., namens L.T., klaagster aangeboden interim CEO van L.T. te worden. De heer B. heeft de brief van 1 januari 2013 ondertekend als voorzitter van de raad van commissarissen (RvC). In januari 2013 is een Consultancy Agreement (CA) tussen L.T. en klaagster ondertekend (klaagster stelt deze op 8 januari 2013 te hebben ondertekend en verweerders zouden deze op 15 januari 2013 hebben  ondertekend).Hierin is over de duur en de beloning bepaald dat de overeenkomst ingaat op 1 januari 2013 voor de duur van vijf jaar en dat partijen de overeenkomst tussentijds kunnen beëindigen met voor L.T. een opzegtermijn van zes maanden en voor klaagster een opzegtermijn van drie maanden. Bij beëindiging heeft klaagster recht op een premie van zes maandsalarissen plus één maandsalaris voor elk jaar dat de overeenkomst heeft geduurd. De rechtsgeldigheid van de CA is door LT betwist.

2.4    In de vergadering van de RvC van 24 januari 2013 is klaagster per 8 januari 2013 aangesteld als interim-CEO voor een periode van drie à vier maanden.

2.5    Deze benoeming is in de vergadering van de RvC van 12 februari 2013 door de RvC bekrachtigd en wel voor de periode tot de volgende vergadering van aandeelhouders (AVA) De AVA heeft vervolgens op 29 april 2013 vergaderd en met 59,8% van de stemmen is de heer K. per direct gekozen als CEO van L.T. Op 29 april 2013 is klaagster  in het handelsregister uitgeschreven als statutair directeur van L.T.

2.6    Klaagster is daadwerkelijk werkzaam geweest als interim statutair directeur van L.T. in de periode van januari 2013 tot en met april 2013. Over die periode heeft L.T. in totaal een bedrag van € 143.778,24 aan klaagster betaald. Vervolgens heeft klaagster een procedure aanhangig gemaakt waarin op grond van de CA aanspraak wordt gemaakt op doorbetaling van salaris over de opzegtermijn van zes maanden en betaling van een premie alsmede op grond van een nietig/onrechtmatig ontslagbesluit doorbetaling van het salaris over de periode tot aan de rechtsgeldige beëindiging van het vijfjarige contract. In het kader van de procedure hebben verweerders onder andere een verzoekschrift opgesteld d.d. 29 oktober 2013 tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klaagster.

2.7    In de procedure hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat L.T. onverschuldigd heeft betaald aan klaagster omdat er geen sprake was van een rechtsgeldige benoeming tot CEO en voorts dat deze benoeming tot stand is gekomen op basis van bedrog van de klant van klaagster c.q. dwaling bij L.T. Klaagster heeft onder meer een bodemprocedure aanhangig gemaakt jegens L.T. Ook heeft een kort geding plaatsgevonden tot opheffing van de door L.T. gelegde beslagen en is er een incidentele vordering ingesteld tot het treffen van voorlopige voorzieningen.

2.8    De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 24 december 2013 de door L.T. ten laste van klaagster gelegde conservatoire beslagen opgeheven (in conventie) en de opheffing van de ten laste van L.T. gelegde conservatoire beslagen geweigerd (in reconventie). Bij vonnis in het incident van 14 mei 2014 is de vordering van klaagster ter zake van een voorlopige voorziening ten dele toegewezen waarbij is overwogen dat de benoeming van klaagster als interim statutair directeur van L.T. voldoende aannemelijk is en de bestaande rechtsverhouding wordt beheerst door de CA.

2.9    Bij brief van 20 maart 2014 met bijlagen heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerders in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag alsmede in de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en de incidentele conclusie van antwoord, aan de rechter feitelijke gegevens hebben verstrekt waarvan zij wisten, althans behoorden te weten, dat deze onjuist waren.

Dit betreft het feit dat er geen rechtsgeldig besluit zou zijn genomen tot benoeming van klaagster als statutair directeur. Dit is onjuist en verweerders wisten dat. Er was een rechtsgeldig besluit en dat dateerde van 12 februari 2013, waarbij besloten was tot aanstelling van klaagster als CEO ad interim tot de volgende vergadering van de AVA. Bovendien, als geen sprake is van vermelding van een onjuist feit, dan is in ieder geval sprake van het achterhouden van essentiële informatie met betrekking tot de vergadering van de RvC van 12 februari 2013 en de benoeming van klaagster tot CEO ad interim  verzwegen.

Voorts hadden verweerders het benoemingsbesluit van de RvC van 12 februari 2013 en de notulen van die vergadering moeten overleggen aan de rechter en hebben dat ten onrechte niet gedaan.

 

Toelichting

Omdat klaagster bij de behandeling van het beslagrekest niet is gehoord, rustte op verweerders, meer dan anders, de verplichting om in het beslagrekest op geen enkele wijze, bewust of onbewust, misleidend te werk te gaan. Het besluit van de RvC in de vergadering van 12 februari 2013 tot aanstelling van klaagster als interim-CEO was van evident belang voor de behoordeling van het beslagrekest door de rechter. Het achterwege laten van de vermelding hiervan heeft geleid tot het voeren van een kort geding tot opheffing van de door L.T. gelegde beslagen en heeft ook verder het procesverloop voor klaagster negatief beïnvloed en vertraagd met als gevolg aanzienlijke kosten.

Klaagster beroept zich voorts op een uitspraak van het Hof van Discipline d.d. 3 maart 2003, Advocatenblad 10 van 16 juli 2004, waarin zou zijn beslist dat ook een verzwijging kan neerkomen op het verstrekken van feitelijk onjuiste gegevens.

Bovendien was de advocaat van klaagster niet op de hoogte van het besluit van de vergadering van de RvC van 12 februari 2013. Eerst kort voor het aanhangig maken van het kort geding tot opheffing van de beslagen kreeg hij bij toeval de notulen van deze vergadering in zijn bezit. Door het niet vermelden van het besluit van de vergadering van de RvC van 12 februari 2013 hebben verweerders klachtwaardig gehandeld en in het bijzonder Gedragsregel 30 geschonden.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerders ontkennen dat er sprake is van het verstrekken van onjuiste informatie dan wel het achterhouden van informatie en van het welbewust niet overleggen van relevante informatie in het verzoekschrift. De bedoelde informatie, het besluit van de vergadering van RvC van 12 februari 2013, was voor het geschil tussen partijen niet van doorslaggevend belang. Bovendien was klaagster zelf op de hoogte van het besluit omdat haar bestuurder bij de vergadering van 12 februari 2013 aanwezig was. Ook zijn hem de notulen van die vergadering toegestuurd de dag na de vergadering per e-mail.

4.2    Bij het opstellen van de processtukken waaronder het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag, was voor verweerders de vordering van klaagster op L.T. leidend. Deze vordering was enkel gebaseerd op de CA, inhoudende een benoeming voor vijf jaar. Hiermee had klaagster de juridische kaders van het geschil aangegeven. Daardoor was het niet relevant om in het beslagrekest specifiek melding te maken van het besluit van de RvC van 12 februari 2013.

4.3    Voorts is van belang dat L.T.in de procedure in reconventie heeft gesteld dat de CA niet rechtsgeldig tot stand was gekomen (in vennootschapsrechtelijke zin was geen sprake van een geldig benoemingsbesluit) wegens bedrog c.q. dwaling van de kant van klaagster. Ook daarbij speelde het besluit van de RvC van 12 februari 2013 feitelijk geen rol.

4.4    Omdat volgens L.T. het besluit van 12 februari 2013 geen rechtsgevolgen had is geen specifieke melding gemaakt van dit besluit in het beslagrekest en ook in de overige processtukken. Bovendien zou het al dan niet vermelden van dit besluit niet hebben geleid tot een andere situatie, namelijk dat geen verlof tot het leggen van beslag zou zijn verleend.

4.5    Het niet vermelden van het besluit van de RvC van 12 februari 2013 is niet te kwalificeren als in strijd met Gedragsregel 30 omdat geen onjuiste informatie is verstrekt. Gedragsregel 30 ziet niet op het achterhouden van feitelijke gegevens maar op het actief verstrekken daarvan, wetende dat deze onjuist zijn. Daarvan is geen sprake geweest. De door klaagster genoemde uitspraak van het Hof van Discipline berust op een ander feitencomplex. In die zaak was verlof gevraagd voor het leggen van beslag voor een vordering waarop in rechte reeds was beslist en die was afgewezen.

4.6    Het niet in het geding brengen van de schriftelijke stukken betrekking hebbende op het besluit van de RvC van 12 februari 2013 en de notulen van die vergadering kan evenmin als klachtwaardig worden beschouwd.

 

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    De raad stelt allereerst vast dat het in het onderhavige geval gaat om het optreden van de advocaten van de wederpartij, waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaten een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van de cliënt te behartigen op een wijze die hen, in overleg met de cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn.

De raad zal het optreden van verweerders derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.3    De raad gaat uit van de klachtomschrijving uit de brief van de gemachtigde (mr. G.) van klaagster aan de deken d.d. 20-5-2014, pg. 6. De raad overweegt dat deze brief geen uitbreiding van de klacht inhoudt maar een nadere omschrijving daarvan, waarop verweerders in hun dupliek d.d. 10 juni 2014 en ter zitting hebben kunnen reageren en ook hebben gereageerd.

5.4    De klacht houdt aldus, kort gezegd, in dat verweerders feitelijk onjuistheden hebben verstrekt aan de rechter en voorts relevante informatie hebben verzwegen als ook stukken niet hebben overgelegd waaronder het besluit van de RvC van 12 februari 2013 en de notulen van die vergadering. Het staat vast dat beide verweerders werkzaamheden hebben verricht met betrekking tot de opgestelde processtukken. 

De raad stelt voorop dat in de tussen partijen gevoerde procedures klaagster met haar inleidende dagvaarding de grenzen van de rechtsstrijd in de procedure in conventie had bepaald. De betreffende vordering was niet gebaseerd op het besluit van de RvC van 12 februari 2013 en strekte ook niet, bijvoorbeeld subsidiair, tot vergoeding van de werkzaamheden van klaagster als CEO in de periode februari/april 2012. Verweerders mochten er van uitgaan dat klaagster in elk geval op de hoogte was van de bespreking van 12 februari 2012 en ook kennis droeg van de notulen van deze vergadering, hetgeen ook overigens niet is bestreden. Dat de raadsman van klaagster ten tijde van het opstellen van de dagvaarding niet over die kennis en die notulen beschikte, zoals is aangevoerd, doet daaraan op zich niet af. Door in de inleidende dagvaarding daarvan geen melding te maken mochten L.T., en daarmee verweerders, dit zien als diens proceskeuze. Verweerders mochten op hun beurt hun stellingen en verweren namens L.T. daarop afstemmen. In zoverre werkte de proceskeuze van klaagster ook door in de reconventionele procedure en het daarmee samenhangende beslagverzoek.

5.5    Ten aanzien van het verwijt dat verweerders feiten hebben meegedeeld aan de rechter  waarvan zij wisten dat die onjuist waren, te weten het feit dat er geen besluit was genomen tot benoeming van klaagster als bestuurder ad interim (zoals onder meer gemeld in het beslagrekest onder 29 en verder), stelt de raad vast dat klaagster weliswaar  bij besluit van de RvC van 12 februari 2013 tot bestuurder ad interim was benoemd, maar dat klaagster haar vordering had gebaseerd op de CA, waarvan verweerders de rechtsgeldigheid, namens hun cliënte, hebben betwist en klaagster in die visie derhalve niet rechtsgeldig tot bestuurder ad interim is benoemd. Bovendien hebben verweerders zich in reconventie beroepen op bedrog c.q. dwaling ten aanzien van de CA. Onder die omstandigheden kan niet gesteld worden dat verweerders een onjuist feit hebben vermeld.

5.6    Ten aanzien van het verwijt dat belangrijke informatie is achtergehouden hetgeen in strijd zou zijn met  Gedragsregel 30, overweegt de raad dat verweerders weliswaar hebben erkend dat bewust geen melding is gemaakt van het besluit van 12 februari 2013 maar dit betekent niet dat een dergelijke verzwijging zonder meer in strijd met Gedragsregel 30 is. Dit is niet gemeld omdat dit besluit in de visie van L.T. geen rol speelde, nu de vordering van klaagster was gebaseerd op de uitleg van de CA. zoals bovenstaand onder 5.5 is overwogen. De door klaagster geciteerde uitspraak van het Hof van Discipline ziet op een andere situatie, waarin sprake was van een vordering die reeds in rechte vaststond. Daarvan is in dit geval geen sprake. Gelet op de vrijheid die de advocaat van de wederpartij heeft en het feit dat verweerders gemotiveerd hebben aangegeven dat zij in de informatievoorziening aan de rechter zich hebben laten leiden door de stellingen waarop de vordering van klagers was gebaseerd, komt de raad voorts tot het oordeel dat niet gesteld kan worden dat verweerders de rechter hebben misleid door belangrijke informatie achter te houden. Overigens, ook als gedragsregel 30 zou moeten worden uitgelegd in de zin dat het verboden is te zwijgen waar spreken plicht is, zoals klaagster heeft betoogd, betekent dit naar het oordeel van de raad niet zonder meer dat een advocaat van de wederpartij, gelet op de kernwaarde partijdigheid, gehouden is eigener beweging te melden dat de vordering van de wederpartij wellicht op een andere - niet aangevoerde - grondslag mogelijk deels wel toewijsbaar zou zijn.

De vraag of artikel 21 Rv. is geschonden, en welke (procesrechtelijke) gevolgen zulks heeft ligt in beginsel ter beoordeling voor aan de civiele rechter. Dat daarvan in dit geval sprake is geweest, kan niet worden afgeleid uit de overgelegde uitspraken, in het bijzonder niet uit het vonnis van 14 mei 2014 waarbij is overwogen (rov. 4.3) dat tussen partijen inmiddels vaststaat dat klaagster in elk geval op 12 februari 2012 was benoemd tot interim statutair directeur van klaagster.

5.7    Ten aanzien van het verwijt dat belangrijke stukken niet zijn overgelegd aan de rechter, met name het besluit van de RvC van 12 februari 2013, is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is. Verweerders hebben gemotiveerd aangegeven dat klaagster de grenzen van de rechtsstrijd heeft beperkt zoals in de dagvaarding aangegeven. Daarin speelde het besluit van 12 februari 2013 geen rechtens relevante rol. Onder die omstandigheden zijn verweerders niet verplicht om zelf, zoals in het onderhavige geval, het besluit van de RvC van 12 februari 2013 over te leggen in de procedure.

5.8    De raad is dan ook van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet is komen vast te staan dat verweerders bij de behartiging van de belangen van hun cliënte binnen de context van de hier aan de orde zijnde juridische geschillen, hoewel aldus wellicht handelend op het scherpst van de snede, de grenzen van de hun toekomende vrijheid hebben overschreden en de belangen van klaagster nodeloos hebben geschaad. De klacht is dan ook in al haar onderdelen ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, J.A. Holsbrink, M.L.C.M. van Kalmthout, P.H.F. Yspeert, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2015.

 

 

griffier    voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerders

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    verweerders

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl