Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:168

Zaaknummer

OB 233 - 2014

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat advocaat zich in de uitoefening van zijn taak als vereffenaar zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Verweerder heeft over het als vereffenaar gevoerde beleid verantwoording afgelegd bij de Kantonrechter. Het moge zo zijn dat klager zich niet kan verenigen met het door verweerder als vereffenaar gevoerde beleid, maar voor de beoordeling hiervan is in het advocatentuchtrecht geen plaats. In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd op welke wijze klager zijn bezwaren naar voren kan brengen.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 29 juni 2015

in de zaak OB 233-2014

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 17 september 2014 op de klacht van:

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 20 augustus 2014 met kenmerk 48/14/052K II en 48/14/024K , door de raad ontvangen op 21 augustus 2014 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Bij beslissing van 17 september 2014 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 30 september 2014 is verzonden aan klager.

1.3      Bij brief van 2 oktober 2014, door de raad ontvangen op 6 oktober 2014 , heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 . Klager heeft de raad bij brief dd. 14 mei 2015 bericht ter zitting niet aanwezig te zullen zijn. Verweerder heeft de raad per telefax dd. 18 mei 2015 eveneens bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennisgenomen van:

-           de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

       de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-           het verzetschrift van klager d.d. 2 oktober 2014;

-           brief van verweerder dd. 25 februari 2015

-           brief van klager dd. 25 februari 2015, met bijlage;

-           brief van klager dd. 11 maart 2015

-           brief van verweerder dd. 12 maart 2015, met bijlage;

-           brief van klager dd. 29 april 2015

-           brieven van klager dd. 14 en 16 mei 2015.

 

 

2          FEITEN en klacht

  2.1     Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Klager stelt weliswaar dat de feiten in de beslissing onvoldoende zijn weergegeven, maar hetgeen ter zake door klager naar voren is gebracht heeft enkel betrekking op het standpunt van klager ten aanzien van de feiten. De raad heeft hetgeen door klager ten aanzien van de feiten als standpunt naar voren is gebracht, aangemerkt als de gronden van het verzet en zal deze hieronder beoordelen.

2.2     De voorzitter heeft de klacht als volgt geformuleerd:

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder als vereffenaar in de nalatenschap van de moeder van klager:

-          partijdig is opgetreden;

-               veel werkzaamheden heeft verricht terwijl het saldo van de nalatenschap negatief althans nihil was;

-               een betwistbaar standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de rendementsrekening;

-               zijn taak als vereffenaar niet correct heeft uitgeoefend;

-               een veel te hoog loon heeft ontvangen.

 

3          VERZET

3.1      De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in dat de klacht inhoudelijk niet behandeld is, aangezien de voorzitter het volgende onbehandeld heeft gelaten:

1             verweerder had aan de kantontrechter moeten melden dat de nalatenschap negatief is en moeten overleggen over hoe verder te handelen;

2             het accorderen door de kantonrechter is op zich onvoldoende bewijs dat een vereffenaar juist heeft gehandeld;

3             de uitspraak vermeldt niet dat de vereffenaar zijn tussentijds loon heeft voldaan uit gelden die niet tot de nalatenschap behoorden maar tot de niet-uitbetaalde erfdelen uit de nalatenschap van vader;

4             de vereffenaar voldoet niet aan de voorwaarde dat een rekening en verantwoording duidelijk, volledig en makkelijk controleerbaar moet zijn.

 

4          BEOORDELING

4.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

4.2      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

4.3      De voorzitter heeft terecht overwogen dat het advocatentuchtrecht in beginsel betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Indien een advocaat in een andere hoedanigheid optreedt is het advocatentuchtrecht op hem alleen dan van toepassing indien hij zich daarbij zodanig gedraagt dat sprake is van een schending in het vertrouwen in de advocatuur. Op grond hiervan ligt ter beoordeling aan de tuchtrechter enkel de vraag voor of verweerder zich in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van de moeder van klager zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter heeft de klacht op juiste gronden met inachtneming van dit standpunt beoordeeld. De stelling dat de klacht inhoudelijk niet is behandeld omdat niet specifiek is ingegaan op de door klager vermelde punten is op grond van het bovenstaande dan ook onjuist.

4.4      De raad is met de voorzitter van oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder zich in de uitoefening van zijn taak zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Verweerder heeft over het als vereffenaar gevoerde beleid verantwoording afgelegd bij de kantonrechter. Het moge zo zijn dat klager zich niet kan verenigen met het door verweerder als vereffenaar gevoerde beleid, maar voor de beoordeling hiervan is in het advocatentuchtrecht geen plaats. In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd op welke wijze klager zijn bezwaren naar voren kan brengen.

4.5      Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.6      Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, A.J.F. van Dok en L.R.G.M. Spronken , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2015.

 

 

griffier                                                               voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 juni 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

Van deze beslissing kan ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.