Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:1

Zaaknummer

14-193

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klaagster als advocaat bijgestaan in een geschil met haar werkgever. Klaagster had een conflict met werkgever en was ten gevolge daarvan arbeidsongeschikt. Na mediation is een vaststellingsovereenkomst gesloten welke inhield dat de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden. Klaagster klaagt erover dat  verweerder haar  de vaststellingsovereenkomst heeft laten ondertekenen terwijl zij daartoe psychisch niet in staat was. Voorzitter wijst klacht als kennelijk ongegrond af.

Uitspraak

Beslissing van 7 januari 2015

in de zaak 14-193

 naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr.[naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 1 december 2014 met kenmerk K 13/155 door de raad ontvangen op 2 december 2014, en van de stukken die zijn vermeld op de in deze brief beschreven inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 24. Bij brief van 5 december 2014 heeft de deken verzocht een brief d.d. 1 december 2014 van verweerder aan de stukken toe te voegen. Bij brief van 8 december 2014 heeft de deken de raad een gewijzigde instructiebrief gezonden. Deze brief is op 9 december 2014 ter griffie ontvangen. De datum van 9 december 2014 wordt derhalve aangemerkt als datum waarop de klacht ingevolge artikel 46d lid 4 ter kennis van de raad is gebracht. Bij brief van 11 december 2014 heeft de deken verzocht nog een brief d.d. 11 december 2014 van verweerder aan de stukken toe te voegen.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klaagster is van 1988 tot 1 februari 2013 als secretaresse in dienst geweest van advocatenkantoor [naam kantoor]. Op 28 februari 2011 heeft klaagster zich ziek gemeld in verband met psychische klachten.

1.3    Uit een rapport van UWV blijkt dat een jaar na de ziekmelding is gebleken dat de oorzaak van de klachten van klaagster gelegen was in de arbeidsrelatie.

1.4    De bedrijfsarts die klaagster op 24 mei 2012 heeft gezien heeft geadviseerd de ziekmelding per 1 juni 2012 te beëindigen.

1.5    Klaagster heeft van 2 juli 2012 tot 2 augustus 2012 weer werkzaamheden verricht bij haar werkgeefster. Op 2 augustus 2012 is klaagster opnieuw ziek gemeld.

1.6    Kort daarna heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar juridische bijstand te verlenen. Met ingang van 9 augustus 2012 is verweerder als raadsman van klaagster gaan optreden.

1.7    In de periode 31 augustus 2012 tot eind september 2012 heeft een mediationtraject plaatsgevonden tussen klaagster en haar werkgeefster. Er hebben mediationbijeenkomsten plaatsgevonden op 31 augustus 2012 en op 25 september 2012. Verweerder heeft klaagster ook tijdens de mediation bijgestaan.

1.8    De mediation heeft geleid tot overeenstemming. Verweerder heeft klaagster bij brief d.d. 27 september 2012 de door haar werkgeefster opgestelde vaststellingsovereenkomst toegezonden. In zijn brief d.d. 27 september 2012 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst wat hem betreft akkoord was met dien verstande dat aan artikel 3 daarvan nog een bepaling zou moeten worden toegevoegd inhoudende dat een eventueel tekort aan vakantiedagen niet zou leiden tot een inhouding op hetgeen haar werkgeefster nog aan klaagster verschuldigd was.

1.9    Op 28 september 2012 heeft klaagster de vaststellingsovereenkomst op het kantoor van verweerder ondertekend. Verweerder was niet aanwezig bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst door klaagster.

1.10    Bij de stukken bevindt zich een e-mail van klaagster aan verweerder d.d. 20 oktober 2012 waarin het volgende is vermeld:

“Beste [voornaam verweerder],

Ben toch wel erg benieuwd wat je nu precies gezegd of geschreven hebt aan [naam van één van de werkgevers van klaagster]. Het salaris van oktober, alsmede de nabetaling van augustus stond vrijdagmiddag 19 oktober al op mijn bankrekening bijgeschreven.

Ook heb ik al een salarisspecificatie ontvangen. Nog geen positief getuigschrift. Heb je wat dat betreft ook nog een verzoek bij [naam van één van de werkgevers van klaagster] neergelegd? Zo neen, dan kan ik dat zelf nog doen. We wachten de komende maanden het betaalgedrag af; ik ga mijn rechtsbijstandverzekering ophogen. Ik denk nog na over het indienen van een klacht. (…. …. …. …. )

Mocht een eventueel in te dienen klacht gegrond worden verklaard, dan zouden we ons kunnen beraden over een tuchtzaak. Met dekking van de verzekering, zou ik dat risico wel aandurven, en met jouw deskundigheid, mits jij dat natuurlijk bereid bent te doen. Maar dat is van later zorg.

Ik hoor nog wel van je, NA HET WEEKEINDE.

Dank. Met vriendelijke groet,”

1.11    Bij brief d.d. 22 oktober 2012 heeft verweerder daarop als volgt gereageerd:

“Beste [voornaam klaagster],

Ik had dinsdagmiddag, zoals je uit bijgaande mail kunt afleiden, daadwerkelijk nog gemeld dat je de nabetaling over augustus nog niet had ontvangen.

Ten aanzien van het positief getuigschrift verzoek ik je dat zelf bij [naam van één van de werkgevers van klaagster] te vragen.

Aangaande de overige punten zoals door jou vermeld, komt het me (in alle oprechtheid) voor als een situatie waarin je van plan bent nog een soort kruistocht te voeren. Ik heb geen tot weinig vertrouwen in zogenaamde klachtprocedures, dan wel tuchtzaken. In die zin zie ik daarin geen rol voor mij weggelegd als arbeidsrechtadvocaat. Ik verzoek je dan ook, indien je die weg wenst te bewandelen, dat via de rechtsbijstandsverzekeraar dan wel een andere partij te doen.

Ik sluit bij dezen het dossier definitief.

Met vriendelijke groet,”

1.12    Bij brief d.d. 15 februari 2013 heeft UWV, afdeling Werkloosheidswet, klaagster meegedeeld dat zij geen recht heeft op een WW-uitkering per 1 februari 2013 omdat zij heeft aangegeven dat zij ziek is.

1.13    Bij brief d.d. 5 maart 2013 heeft UWV, afdeling Ziektewet, klaagster bericht dat zij geen beroep kan doen op een ziektewetuitkering. In de brief van UWV is het volgende vermeld: “U of uw (ex-)werkgever heeft bij ons aangegeven dat u met ingang van 23 augustus 2012 ziek bent. (…. …. ….) Wij hebben vastgesteld dat uw dienstverband tijdens uw ziekte is beëindigd. U en uw werkgever zijn daarmee akkoord gegaan. (…  ….  ….)  Daarom betalen wij u geen ziekengeld uit.”

1.14    Op 24 januari 2013 heeft klaagster een deskundigenoordeel aangevraagd. Op 27 maart 2013 heeft arbeidsdeskundige mevrouw G.J. Tekelenburg geoordeeld dat klaagster per 25 september 2012 wel geschikt geacht was voor haar eigen werk en per 1 februari 2013 niet.

1.15    Klaagster heeft bij brief van 20 februari 2013 het advocatenkantoor [naam kantoor] bericht dat zij de nietigheid van de vaststellingsovereenkomst d.d 28 september 2012 inroept en dat zij aanspraak maakt op doorbetaling van loon vanaf 1 februari 2013.

1.16    Klaagster heeft op 3 oktober 2013 een klacht ingediend bij de inspectie SZW tegen haar voormalig werkgeefster. Bij brief d.d. 4 oktober 2013 is haar door de Inspectie SZW bericht dat haar klacht niet in onderzoek kon worden genomen omdat de Inspectie SZW geen wettelijke bevoegdheid heeft om klaagsters werkgever te verplichten maatregelen te treffen om de oorzaak van haar klacht weg te nemen.

1.17    Bij brieven van 1 en 23 oktober 2013 heeft klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend. De klacht werd aangevuld door klaagster bij brieven van 8 november 2013, 6 maart 2014 en 18 april 2014.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klaagster onder valse voorwendselen een vaststellingsovereenkomst te laten tekenen (buiten aanwezigheid van verweerder) als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst van klaagster is geëindigd en klaagster een financieel nadeel van € 67.000,-- heeft geleden;

b)    klaagster de vaststellingovereenkomst te laten tekenen op een moment dat zij daartoe niet in staat was als gevolg van alle negatieve manipulatie, treiterijen en pesterijen door haar werkgeefster;

c)    niet deskundig te adviseren en handelen op het moment dat klaagster niet in staat was de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen en daarmee in strijd met de door verweerder afgelegde advocateneed te handelen;

d)    klaagster niet adequaat te adviseren nadat de Arbo-arts in mei/juni 2012 zijn oordeel had uitgebracht;  

e)    op de hoogte te zijn van het feit dat mr. X en mr. Y van advocatenkantoor [naam kantoor], de werkgeefster van klaagster, valsheid in geschrifte hebben gepleegd waarmee verweerder daaraan medeplichtig is;

f)    door na te laten tijdens de mediation de werkgeefster van klaagster te wijzen op de re-integratieverplichting die haar als werkgeefster rustte;

g)    door klaagster onvoldoende tijd te gunnen bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, welke inhoudelijk gebrekkig is gebleken.

2.2    Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij de vaststellingsovereenkomst niet wilde sluiten. Zij heeft haar handtekening gezet omdat zij mede als gevolg van negatieve manipulatie, treiterijen en pesterijen van mr. X en mr. Y van advocatenkantoor [naam kantoor] niet scherp meer was. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder die scherpte wel had moeten hebben en misbruik van de situatie heeft gemaakt.

2.3    Ter toelichting op klachtonderdeel d) stelt klaagster  zich op het standpunt dat het op de weg van verweerder lag om haar te adviseren een klacht bij de arbeidsinspectie in te dienen tegen haar werkgeefster. Klaagster stelt zich op het standpunt dat deze weg haar meer succes gebracht zou hebben dan het volgen van een mediationtraject.

2.4    Ter toelichting op klachtonderdeel e) stelt klaagster dat de mediationovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst nietig zijn ten gevolge van het feit dat mr. X en mr. Y van advocatenkantoor [naam kantoor] valsheid in geschrifte hebben gepleegd. Deze valsheid in geschrifte zou er uit bestaan dat de voormalig werkgeefster van klaagster zich op het standpunt stelde dat klaagster nog (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was, terwijl zij wel weer volledig werkte.

2.5    Klaagster verzoekt de raad om uit te spreken dat verweerder jegens haar niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

3    VERWEER

3.1    Verweerder wijst er allereerst op dat klaagster hem in oktober 2012, nadat hij de zaak had afgesloten, heeft bedankt voor zijn dienstverlening met taart en een fles wijn. Nadien heeft hij niets meer van haar vernomen tot het moment dat klaagster de onderhavige klacht bij de deken heeft ingediend. Klaagster heeft hem nimmer kenbaar gemaakt dat zij niet tevreden was over zijn optreden. Het overige verweer komt aan de orde bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

ad klachtonderdeel a), b), c) en g)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3    Dat verweerder klaagster onder valse voorwendselen de vaststellingsovereenkomst heeft laten tekenen is op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd en is ook niet anderszins gebleken. Evenmin is gebleken dat klaagster, op het moment dat zij de vaststellingsovereenkomst ondertekende, daartoe niet in staat was. Uit de e-mail correspondentie tussen klaagster en verweerder d.d. 27 en 28 september 2012 blijkt dat zij op heldere wijze in staat was om aan te geven hoe zij over de situatie dacht.

4.4    Het was op zichzelf beter geweest dat verweerder klaagster in kennis had gesteld van het feit dat hij niet op kantoor zou zijn op het moment dat zij de vaststellingsovereenkomst kwam ondertekenen. Het enkele feit dat verweerder dit heeft nagelaten levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op. De klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

4.5    Nu niet is gebleken dat klaagster niet in staat was de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen is ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.

4.6    Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven, en dit wordt ook ondersteund door de stukken in het dossier, dat de werkgeefster van klaagster aanstuurde op re-integratie in haar eigen functie en dat klaagster onder geen beding terug wilde. Op geen enkele wijze is gebleken dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst gelet op de situatie die bestond gebrekkig is. Voor de stelling dat klaagster zich onder druk gezet voelde of meer bedenktijd wenste en dat verweerder haar deze tijd heeft onthouden biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Ook klachtonderdeel g) is derhalve kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel d)

4.7    Verweerder heeft gesteld dat hij  pas op 9 augustus 2012 zijn werkzaamheden ten behoeve van klaagster heeft aangevangen. Hoewel klaagster naar aanleiding daarvan heeft opgemerkt dat zij op 3 april 2012 en op 24 mei 2012 een eerste oriënterend gesprek en een vervolggesprek met verweerder heeft gevoerd blijkt uit haar e-mail d.d. 22 augustus 2012 aan de Arbodienst, die zich bij de stukken bevindt, dat de rechtsbijstand van verweerder inderdaad pas in augustus 2012 is aangevangen. In deze e-mail heeft klaagster onder meer het volgende geschreven: “(… …. ) Omdat ik pas recent mijn advocaat heb gesproken in een oriënterend gesprek, zal een vervolggesprek eerst noodzakelijk zijn, …. …… …..”.

4.8    Nu verweerder klaagster in de periode mei/juni 2012 nog niet bijstond is dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel e)

4.9    Klaagster is er niet in geslaagd om duidelijk te maken waar zij op doelt met haar verwijt aan verweerder dat hij medeschuldig is aan het plegen van valsheid in geschrifte.

4.10    Verweerder heeft aangegeven dat klaagster waarschijnlijk doelt op het feit dat haar voormalig werkgeefster haar in de periode juli/augustus 2012 als (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt beschouwde hetgeen tot gevolg had dat zij in de maand augustus niet 100 % maar slechts 70 % van haar salaris uitbetaald kreeg. In zijn brieven van 18 september 2012 en 16 oktober 2012 heeft verweerder de voormalig werkgeefster van klaagster erop gewezen dat haar standpunt onjuist was. Als gevolg hiervan is de voormalig werkgeefster van klaagster uiteindelijk overgegaan tot betaling van de resterende 30 % van haar salaris.

4.11    Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder op dit punt is op geen enkele wijze gebleken zodat ook klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond is.

ad klachtonderdeel f)

4.12    Uit de stukken (de e-mails die in de periode augustus 2012 namens haar werkgeefster aan klaagster zijn gestuurd) blijkt dat de werkgeefster van klaagster aanstuurde op re-integratie van klaagster terwijl klaagster, in de periode dat de mediation plaatsvond niet wilde terugkeren naar haar werk.  Er was dus -alleen al om die reden- geen aanleiding laat staan een verplichting voor verweerder om de werkgeefster van klaagster op haar verplichtingen dienaangaande te wijzen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

4.13    Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al zijn onderdelen afwijzen. Deze beslissing brengt met zich mee dat niet wordt toegekomen aan het verzoek van klaagster aan de raad om uit te spreken dat verweerder jegens haar  niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

BESLISSING

Wijst de klacht af in alle onderdelen.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 7 januari 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 januari 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klaagster

en per gewone post aan:

•    verweerder

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten