Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:171

Zaaknummer

14-334A

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijke klacht eigen advocaat. Overschrijding redelijke klachttermijn.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

Beslissing van 6 juli 2015

in de zaak 14-334A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

Verloop van de procedure Bij brief aan de raad van 4 december 2014 met kenmerk 4014-0042, door de raad ontvangen op 8 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De raad heeft kennis genomen van: de hierboven genoemde brief van de deken met 32 bijlagen; de brief van verweerder van 6 maart 2015 met bijlagen; de brief van klager van 30 april 2015 met bijlagen.

 

FEITEN Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. Klager is bestuurder (geweest) van twee vennootschappen. Deze vennootschappen zijn in 2006 opgericht met als doel het opzetten van een kapitaalfonds om startende ondernemers in de technologie aan startkapitaal te helpen. Het fonds is in eerste instantie gefinancierd door leningen van particulieren en bedrijven (hierna ook: de stakeholders) tot een totaalbedrag van € 1.500.000. De vennootschappen van klager werkten samen met Mondiaen Capital Management NV (hierna: Mondiaen) en haar bestuurder, de heer R. De leningen hadden een looptijd van maximaal een jaar en aan de leningen was het recht verbonden om te participeren. Mondiaen had tot taak het fonds te vullen, zodat de leningen konden worden terugbetaald. Eind 2007 is een financier gevonden, Mex Group. In ruil voor het verstrekken van een lening is de meerderheid van de aandelen in de vennootschappen van klager overgedragen aan een daarvoor speciaal opgerichte vennootschap, Dripesa Ltd., vanuit welke vennootschap ook de financiering zou worden verstrekt. Tussen de vennootschappen van klager en de Mex Group  is een vertrouwensbreuk ontstaan als gevolg waarvan Dripesa Ltd. haar verplichtingen jegens de vennootschappen van klager wilde beperken. Medio 2008 heeft klager verweerder ingeschakeld. Verweerder heeft in november 2008 Mondiaen en de heer R. aansprakelijk gesteld voor de door klager en zijn vennootschappen geleden schade door de vertraging in de financiering en gesommeerd een voorschot op de schadevergoeding te voldoen. Daartoe heeft verweerder ook namens klager beslagen gelegd. Eén van de beslagen heeft doel getroffen: een derdenbeslag onder een bank op een Collateral Mortgage Obligation (hierna: CMO). Overleg heeft ertoe geleid dat in februari 2009 een overeenkomst is opgesteld tussen klager en zijn vennootschappen enerzijds en Dripesa Ltd. anderzijds. Kern van die overeenkomst is dat de lening die door Dripesa Ltd. wordt verstrekt, wordt verhoogd en dat het te verstrekken bedrag (3.4 miljoen euro) binnen drie maanden op de derdengeldrekening van verweerder moest zijn gestort. In mei 2009 wordt de positie (de betalingsverplichting) van Dripesa Ltd. overgenomen door een particulier, de heer M. Dripesa Ltd. verbindt zich de CMO over te dragen aan de heer M. en klager en zijn vennootschappen verbinden zich het beslag op de CMO op te heffen. Het overdragen en opheffen van het beslag dient plaats te vinden voordat de heer M. zijn verplichtingen voldoet (te weten het verstrekken van de gelden waartoe Dripesa Ltd. was gehouden). De vaststellingsovereenkomst is opgesteld door verweerder. Nadat de CMO vrij van beslag is geleverd (overigens op een rekening van de zoon van de heer M. en niet op een rekening van de heer M. zelf), weigert de heer M. aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen met een beroep op verrekening van een vordering op klager. In september 2009 wendt klager zich tot een nieuwe raadsman. De stakeholders die het fonds in eerste instantie hebben gefinancierd hebben zich verenigd in een stichting. Deze stichting is een procedure begonnen tegen de heren M. sr. en jr. In die zaak heeft op 22 november 2013 een comparitie van partijen plaatsgehad. Tijdens die comparitie is verweerder opgetreden als informant van de heren M. Bij brief van 13 januari 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: hij heeft voorgesteld de heer M. als debiteur in de plaats te laten komen van Dripesa Ltd. terwijl de heer M. cliënt van verweerder was en verweerder wist dat de heer M. niet zou betalen aan klager, althans diens vennootschappen; hij in de overeenkomst waarbij de heer M. de plaats van Dripesa Ltd. als debiteur inneemt, op heeft genomen dat de CMO aan de heer M. wordt geleverd voordat de heer M. de door hem overgenomen geldschuld dient te voldoen. hij zonder toestemming van klager diens gehele positie aan de heer M. uiteen heeft gezet en langs die weg de onderhandelingspositie van klager heeft verzwakt en zijn geheimhoudingsplicht jegens klager heeft geschonden.

 

VERWEER Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klachten verweerd. Het meest verstrekkende verweer is dat de feiten waarover verweerder klaagt zich hebben afgespeeld in 2008 en 2009 zodat de klachten tardief zijn en klager niet ontvangen kan worden in zijn klacht. Voor het overige heeft verweerder betwist dat hij de heer M. heeft geïntroduceerd en heeft hij zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat klager aan alle touwtjes trok en hij geen enkele inhoudelijke sturing van of bemoeienis met de zaak heeft gehad en slechts voor klagers vennootschappen heeft geprocedeerd.

 

BEOORDELING De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. De raad zal eerst het ontvankelijkheidsverweer beoordelen. Voor de beoordeling of een klacht na een lang tijdsverloop nog kan worden ontvangen, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Of het tijdsverloop onredelijk lang is, bepaalt de tuchtrechter aan de hand van de omstandigheden van het geval. Onder het oude (tucht)recht dat op deze zaak van toepassing is gold geen vaste termijn, maar in het algemeen wordt in de jurisprudentie  een termijn van drie jaar aangehouden. Alle feiten en omstandigheden waarover wordt geklaagd hebben zich voorgedaan vóór september 2009. De klacht is bij de deken ingediend in januari 2014. De raad is van oordeel dat deze periode dermate lang is, dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. De raad heeft bij zijn oordeel rekening gehouden met de aard van de klacht, de onderlinge verhoudingen tussen  partijen en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft. Deze omstandigheden wegen niet zo zwaar dat het belang van de rechtszekerheid ten gunste van de advocaat daarvoor moet wijken.  Hetgeen klager heeft aangevoerd ter verschoning van de lange termijn acht de raad niet voldoende om een dermate lange termijn te rechtvaardigen. Klager heeft aangevoerd dat hij in de periode dat de gebeurtenissen plaatsvonden niet in staat was om een klacht te formuleren vanwege zijn precaire financiële situatie en vanwege het feit dat hij door het faillissement niet over alle stukken beschikte. Ter zitting heeft klager toegelicht dat zijn financiële situatie thans onveranderd is nu hij nog steeds in staat van faillissement verkeert. Wat hier van zij, klager heeft niet duidelijk gemaakt waarom dat maakte dat hij niet in staat was om het gedrag van klager bij de deken te melden. Het faillissement als zodanig stond aan klagen niet in de weg. Klager heeft verder toegelicht dat de directe aanleiding om te klagen is geweest het optreden van verweerder bij gelegenheid van de in randnr. 2.8 genoemde comparitie van partijen. De raad ziet niet in waarom dat optreden, wat daar verder van zij, relevant is voor de feiten waarover klager klaagt. Voor zover klager heeft beoogd over dat optreden van verweerder bij de comparitie te klagen, geldt dat hij die klacht onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op het voorgaande is klager door pas na 5 jaar na de gewraakte handelwijze  te klagen, te laat en dus niet ontvankelijk in zijn klacht.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klager in alle klachtonderdelen niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, A. de Groot, R. Lonterman, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

 

 

 

Griffier    Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

klager verweerder de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam      de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

klager  verweerder de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl