Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:108

Zaaknummer

R. 4439/14.25

Inhoudsindicatie

Gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek. Optreden voor beide partijen mag alleen onder bijzondere omstandigheden. In een dergelijk geval zijn wel extra zorg en bepaalde waarborgen vereist. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerder met name de belangen van de man heeft behartigt. Klacht in zoverre ongegrond. Niet is komen vast te staan dat verweerder klaagster heeft gewezen op mogelijke nadelige gevolgen van een van de afspraken in het convenant. Ontbreken schriftelijke vastlegging komt voor rekening en risico verweerder. Klacht in zoverre gegrond. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen dat verweerder met klaagster over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp heeft gesproken. Ontbreken schriftelijke vastlegging komt voor rekening en risico verweerder. Klacht ook in zoverre gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 22 januari 2014 met kenmerk R 2014/14 cij, door de raad ontvangen op 23 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 oktober 2014 in aanwezigheid van klaagster, haar gemachtigde mr. S., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster was gehuwd met de heer M. Zij hebben verweerder benaderd teneinde een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek te realiseren. In dat kader heeft één keer een bespreking plaatsgevonden met alle betrokkenen. Daarnaast is er nog een enkele keer telefonisch contact geweest.

2.3 Verweerder had eerder opgetreden voor enkele vennootschappen van de heer M.

2.4 Als onderdeel van de echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek is een echtscheidingsconvenant opgesteld. Artikel 5.1 van dat convenant luidt: “De man is gerechtigd de woning (…) te Oosterhout te bewonen totdat de woning door partijen is verkocht.”

2.5 Na ondertekening van het echtscheidingsconvenant is de heer M. gaan samenwonen met zijn (nieuwe) vriendin in B.. Klaagster bleef woonachtig in de voormalige echtelijke woning te O.

2.6 Op enig moment heeft de heer M. aan klaagster te kennen gegeven dat zij uit de voormalige echtelijke woning diende te vertrekken. Zij weigerde dat. De heer M. heeft daarop een kort geding procedure gestart. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat gezien de tekst van artikel 5.1 van het echtscheidingsconvenant, klaagster de woning diende te verlaten.

2.7 Klaagster heeft geen urgentieverklaring gekregen van de gemeente Oosterhout en is aangewezen op onderdak bij haar ouders.

2.8 Bij ongedateerde, op 10 mei 2013 ontvangen brief met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a. met name de belangen van de heer M. heeft behartigd. Hij heeft

een tekst opgesteld in het echtscheidingsconvenant, waarmee de belangen van klaagster zijn geschaad. Zij voelt zich door

verweerder “volledig in de kou gelaten”. De heer M. heeft het

woongenot van de voormalige echtelijke woning en zij “zit nu met de problemen”.

b. haar niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand waardoor zij een fors bedrag voor zijn werkzaamheden heeft moeten betalen.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

 Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1 Het Hof van Discipline maakt een uitzondering op de hoofdregel dat een advocaat slechts voor één partij kan optreden, voor de advocaat die op uitdrukkelijke wens van beide echtelieden in het kader van een echtscheiding voor beide partijen optreedt.

5.2 Optreden voor beide partijen mag alleen onder bijzondere omstandigheden. In een dergelijk geval zijn wel extra zorg en bepaalde waarborgen vereist. De advocaat dient grote zorgvuldigheid te betrachten en zich ervan te vergewissen dat beide partijen de inhoud van een regeling begrijpen. De advocaat dient partijen alsdan duidelijk te wijzen op hun wederzijdse mogelijkheden en marges en hij dient ervoor te waken dat wanneer een van beiden genoegen neemt met minder dan hem of haar bij formele afwikkeling toe zou komen, deze daarin dan uitdrukkelijk instemt en zich rekenschap geeft van de gronden waarop hij of zij dat standpunt inneemt. In het algemeen zal het daarbij van belang zijn dat partijen schriftelijk op hun mogelijkheden en hun voorgenomen toegevingen worden gewezen, naast vastlegging van de regeling welke partijen en de gezamenlijke advocaat voor ogen staat.

5.3 Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerder met name de belangen van de heer M. heeft behartigd. Dit verwijt aan zijn adres is naar het oordeel van de raad dan ook ongegrond.

5.4 Vanwege de op hem rustende extra zorgvuldigheidsverplichting, had verweerder klaagster naar het oordeel van de raad wel moeten wijzen op de mogelijke nadelige gevolgen van de afspraak in artikel 5.1 van het echtscheidingsconvenant. Dat hij dat heeft gedaan is op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het ter zitting verhandelde, niet vast komen te staan. Het ontbreken van de vereiste schriftelijke vastlegging komt voor rekening en risico van verweerder.

5.5 De raad acht dit klachtonderdeel gegrond.

 Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.6 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden, schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

5.7 Vooropgesteld wordt voorts dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt er op te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp.

5.8 Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen dat verweerder met klaagster over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp heeft gesproken. Schriftelijke vastlegging daarvan ontbreekt en de raad brengt dat voor rekening en risico van verweerder.

5.9 De raad acht dit klachtonderdeel derhalve gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.C.M. van Schijndel en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2015.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl