Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:136
Zaaknummer
ZWB 327 - 2014
Inhoudsindicatie
Inhoud brieven was niet onnodig grievend. Niet gebleken dat verweerder klaagsters belangen onnodig of onevenredig heeft geschaad door onjuiste informatie te geven aan de notaris of door aan te dringen op nakoming van de getroffen regeling. Geen belang bij klacht over voeren van titel van kandidaat-notaris. Wel gereageerd op e-mailberichten van klaagster.
Inhoudsindicatie
Klacht deels ongegrond, deels niet-ontvankelijk
Uitspraak
Beslissing van 18 mei 2015
in de zaak ZWB327-2014
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 29 december 2014 met kenmerk K14-021, door de raad ontvangen op30 december2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 maart 2015. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken d.d. 29 december 2014 met bijlagen;
- de nagekomen brief van klager d.d. 4 maart 2015 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klager en zijn echtgenote zijn verwikkeld geweest in een gerechtelijke procedure tegen Serviceflat de P. en tegen de bestuursleden van deze vereniging in persoon. Klager en zijn echtgenote wensten in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland d.d. 30 oktober 2013 en hebben zich in dat verband gewend tot verweerder. Op 28 november 2013 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Klager en verweerder hebben afgesproken dat verweerdervoor klager en zijn echtgenote een toevoeging zou aanvragen.
2.2 Op 29 november 2013 heeft verweerder aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd. In de opdrachtbevestiging, die klager op 9 december 2013 ondertekend aan verweerder heeft geretourneerd, is vastgelegd dat verweerder alle benodigde werkzaamheden zal verrichten met betrekking tot het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland d.d. 30 oktober 2013. Voorts is in de opdrachtbevestiging ter zake de toevoegingsaanvraag het volgende vastgelegd:
“Wanneer de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging verleent, heeft de beslissing een voorwaardelijk karakter. Dat betekent dat de Raad voor Rechtsbijstand achteraf pas definitief bepaalt of u in aanmerking komt voor een toevoeging of dat u alsnog zelf uw advocaatkosten moet betalen in verband met de hoogte van uw inkomen of vermogen.”
2.3 Nadat klager bij e-mailbericht d.d. 17 december 2013 aan klager had kenbaar gemaakt dat hij niet tevreden was over de wijze van communiceren, heeft verweerder klager diezelfde dag bij e-mailbericht bericht dat er eerst op 30 januari 2014 hoger beroep behoefde te worden ingesteld, zodat klagers zaak niet spoedeisend was, en dat verweerder de zaken behandelt op zijn voorwaarden. Verweerder heeft voorts aangegeven dat hij klagers zaak nog steeds graag in behandeling neemt, maar dat dan wel de lijn van verweerder dient te worden gevolgd. Verweerder heeft klager gevraagd of hij al dan niet een andere advocaat in de arm wilde nemen. Klager heeft diezelfde dag bij e-mailbericht aan verweerder laten weten dat hij de opdracht niet intrekt en door verweerder wil worden bijgestaan.
2.4 Bij e-mailbericht d.d. 31 december 2013 heeft verweerder de concept-appeldagvaarding en een conceptbrief aan de advocaat van de wederpartij, waarin het voorstel werd gedaan om in overleg te treden over een regeling in der minne, aan klager toegestuurd. Bij e-mailbericht d.d. 2 januari 2014 heeft klager verweerder bericht dat hij akkoord was met de concepten. Wel heeft klager aan verweerder de vraag voorgelegd of de bestuursleden al dan niet in persoon moesten worden gedagvaard. Bij e-mailbericht d.d. 3 januari 2014 heeft verweerder klager medegedeeld dat de appeldagvaarding vooralsnog in concept aan de advocaat van de wederpartij zou worden toegestuurd en dat de uiteindelijke versie pas op 30 januari 2014 zou worden betekend, zodat in de tussentijd kon worden besloten of de bestuurders al dan niet in privé moesten worden gedagvaard.
2.5 Bij e-mailbericht d.d. 17 januari 2014 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hem duidelijk was geworden dat, indien het resultaat van de appelprocedure € 21.000,-- of meer zou bedragen, de toevoeging mogelijk ingetrokken zou worden. Klager heeft om die reden bij verweerder aangegeven dat hij slechts tegen een aantal specifiek door hem aangegeven onderdelen van het vonnis in hoger beroep wilde gaan.Verweerder heeft klager diezelfde dag per e-mail bericht dat de strekking van klagers mail volledig duidelijk was voor verweerder, maar dat hij wel van mening was dat als er hoger beroep zou worden ingesteld, het gehele vonnis ter beoordeling aan het Hof zou moeten worden voorgelegd, en niet slechts enkele onderdelen daarvan. Verweerder heeft klager medegedeeld dat zijn eerste oordeel was dat er geen hoger beroep moest worden ingesteld en dat hij na het weekend op de kwestie zou terugkomen.
2.6 Klager heeft bij e-mailbericht d.d. 18 januari 2014 op de mededeling van verweerder gereageerd en heeft verweerder gevraagd om zijn eerste oordeel te herzien. Op 22 januari 2014 heeft klager een e-mailbericht gestuurd aan de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor. Klager heeft de klachtenfunctionaris bericht dat het erop leek dat verweerder niet langer hoger beroep wilde instellen en heeft zich bij de klachtenfunctionaris beklaagd over het optreden van verweerder. Klager heeft in dat verband gesteld dat de communicatie met verweerder zeer stroef verliep. Ook heeft klager aan de klachtenfunctionaris geschreven: “Gelet op de gedragsregels voor advocaten denk ik dat [verweerder] een paar flinke steken heeft laten vallen, vooral communicatief.”Klager heeft de klachtenfunctionaris verzocht om voor 15.00 uur contact met klager op te nemen en een voorstel te doen om uit de impasse te geraken.
2.7 De klachtenfunctionaris heeft klager diezelfde dag per e-mail bericht dat hij heeft geconstateerd dat klager en verweerder van mening verschilden over de wijze waarop het dossier moest worden behandeld. De klachtenfunctionaris heeft klager medegedeeld dat de opdracht om die reden aan hem werd teruggegeven, zodat hij een andere advocaat kon vinden die het dossier wel op de door hem voorgestane wijze wilde behandelen. Tevens heeft de klachtenfunctionaris klager bericht dat verweerders kantoor bereid was om de appeldagvaarding tijdig te laten uitbrengen en in dat verband heeft hij klager verzocht om hem te laten weten of klager dit al dan niet wilde.
2.8 Bij brief d.d. 27 januari 2014 heeft verweerder eveneens aan klager gevraagd of de appeldagvaarding al danniet moestworden uitgebracht. Voorts heeft verweerder klager bericht dat hij de door hem bestede tijd niet bij klager in rekening zou brengen en dat de opvolgend advocaat het volledige aantal uren op basis van de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand zou kunnen declareren.
2.9 Verweerder heeft namens klager beroep ingesteld en klager heeft het dossier op 31 januari 2014 opgehaald.
2.10 Bij brief d.d. 12 februari 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. de afspraak om binnen 14 dagen na het eerste gesprek een opzet klaar te hebben en een gesprek te voeren met klager en de heer B. niet is nagekomen;
2. de afspraak om klager per e-mail aan te schrijven (en niet per post) niet is nagekomen;
3. de toevoegingsaanvraag onnodig laat heeft ingediend;
4. heeft aangegeven de zaak op zijn voorwaarden te zullen behandelen;
5. zijn belofte om een tweede gesprek met klager te voeren niet is nagekomen;
6. klager er niet op heeft gewezen dat het recht op een toevoeging (mede) afhankelijk is van het resultaat. Bovendien zijn klager pro forma nota’s toegezonden;
7. klager onvoldoende heeft geadviseerd en niet heeft gehandeld in klagers belang;
8. zich aan de zaak heeft onttrokken en daarmee klagers belang heeft geschaad;
9. niet heeft meegewerkt aan de behoorlijke overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat;
10. Gedragsregel 30 heeft overtreden door op pagina 8 van zijn antwoord in de klachtprocedure één zin uit klagers e-mailbericht slechts gedeeltelijk weer te geven;
11. onzorgvuldig heeft gehandeld doordat belangrijke processtukken zijn verdwenen;
12. klagers recht op privacy heeft geschonden.
4 VERWEER
4.1 Klachtonderdeel 1
In het gesprek van 28 november 2013 heeft verweerder benadrukt dat hij de lijn van de procedure zou uitzetten. Er is gesproken over een vervolggesprek waarbij ook de heer B. aanwezig zou zijn. Anders dan klager stelt is niet afgesproken dat het gesprek binnen 14 dagen zou plaatsvinden. De door klager ondertekende opdrachtbevestiging heeft verweerder overigens pas op 9 december 2013 ontvangen zodat hij zijn werkzaamheden niet eerder kon aanvangen.
4.2 Klachtonderdeel 2
De afspraak om niet per post maar per e-mail te corresponderen werd pas gemaakt op12 december 2013 gemaakt en niet tijdens het eerste gesprek op 28 november 2013.
4.3 Klachtonderdeel 3
Verweerder heeft met klager afgesproken dat de toevoegingsaanvraag in 2013 zou worden ingediend en dat is ook gebeurd. De aanvraag kon pas op 20 december 2013 worden ingediend omdat klagers BSN-nummer nog ontbrak.
4.4 Klachtonderdeel 4
Verweerder is als advocaat dominuslitis en heeft om die reden bij de behandeling van de zaak de leiding. Verweerder dient vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak klagers belangen het beste zijn gediend. Verweerder moet als advocaat aan klager duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Dit is met klager besproken tijdens het intakegesprek en is ook nog eens bevestigd in het e-mailbericht van 17 december 2013. Uit klagers reactie blijkt dat hij akkoord was met verweerders werkwijze.
4.5 Klachtonderdeel 5
Het is juist dat er geen tweede gesprek heeft plaatsgevonden. Uit klagers e-mailbericht van 24 december 2013 blijkt dat klager ervan op de hoogte was dat het tweede gesprek pas na de kerstvakantie zou plaatsvinden. In 2014 heeft geen gesprek meer plaatsgevonden vanwege de vertrouwensbreuk.
4.6 Klachtonderdeel 6
In de opdrachtbevestiging is klager er door verweerder op gewezen dat de toevoeging een voorwaardelijk karakter heeft en dat de Raad voor Rechtsbijstand pas achteraf precies bepaalt of klager in aanmerking komt voor een toevoeging of dat klager alsnog zelf de gemaakte advocaatkosten moet betalen. Klager is dan ook wel degelijk schriftelijk gewezen op de resultaatstoetsing. Klager heeft de opdrachtbevestiging voor akkoord ondertekend.
4.7 Klachtonderdeel 7
Verweerder betwist dat hij klager onvoldoende heeft geadviseerd. Verweerder heeft klager op 31 december 2013 de concept dagvaarding toegestuurd. Daarbij is ook een korte uitleg gegeven over de verdere aanpak van de procedure. Klager heeft het concept op 3 januari 2014 geaccordeerd en het volste vertrouwen in verweerder uitgesproken.
4.8 Klachtonderdeel 8
Verweerder beroept zich op Gedragsregel 9 lid 2. Indien een advocaat en de cliënt van mening verschillen over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost heeft de advocaat het recht om zich terug te trekken. Het verschil van inzicht is ontstaan doordat klager op 17 januari 2014 ineens een andere koers is gaan varen. Klager wilde in beroep op slechts een aantal onderdelen, terwijl dat eerder niet zo was besproken. Verweerder was verbaasd over de klacht die klager op 22 januari 2014 bij de klachtenfunctionaris heeft gedeponeerd. De vertrouwensbreuk alsmede de wijze waarop klager de secretaresse te woord heeft gestaan waren voor verweerder reden om zich terug te trekken. Verweerder heeft wel klagers belangen gewaarborgd door de termijn veilig te stellen.
4.9 Klachtonderdeel 9
Verweerder betwist dat hij niet heeft meegewerkt aan een behoorlijke overdracht van het dossier. Namens klager is beroep ingesteld en klager is geïnformeerd over het verdere verloop van de procedure. Klager heeft op 31 januari 2014 het volledige dossier opgehaald en heeft voor ontvangst getekend. De eigen bijdrage is op 4 maart 2014aan klager terugbetaald. De opvolgend advocaat kon zijn volledige uren declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand doordat verweerder de toevoeging aan de opvolgend advocaat heeft toegezonden zonder dat verweerder zijn uren heeft doorbelast.
4.10 Klachtonderdeel 10
Verweerder betwist dat hij de deken en de tuchtrechter heeft geprobeerd te misleiden. Verweerder heeft immers het e-mailbericht waaruit hij heeft geciteerd overgelegd, zodat van de volledige inhoud kon worden kennisgenomen.
4.11 Klachtonderdeel 11
Verweerder betwist dat er stukken zijn zoekgeraakt. Klager doelt op de producties bij de dagvaarding en de conclusie van antwoord met bijbehorende producties. Verweerder heeft deze stukken nooit ontvangen. Klager had ze wel meegenomen naar het eerste gesprek op 28 november 2013, maar heeft de stukken weer meegenomen.
4.12 Klachtonderdeel 12
De e-mailberichten tussen de heer B. en klager heeft verweerder van de heer B. ontvangen en niet van klager. De heer B. was klagers contactpersoon zodat hij op de hoogte was van de procedure. Het stond verweerder vrij de e-mailberichten in de klachtprocedure te overleggen.
5 BEOORDELING
5.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
5.2 Klachtonderdeel 1
Verweerder heeft betwist dat met klager is afgesproken dat verweerder binnen 14 dagen na het eerste gesprek een opzet klaar zou hebben en een gesprek zou voeren met klager en de heer B. Dit blijkt ook niet uit de door klager voor akkoord ondertekende opdrachtbevestiging, noch uit de e-mailcorrespondentie. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dit is ter zake dit onderdeel van de klacht niet het geval, zodat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.
5.3 Klachtonderdeel 2
Verweerder heeft betwist dat hij met klager heeft afgesproken dat hij klager per e-mail zou aanschrijven en niet per post. Dit blijkt ook niet uit de door klager voor akkoord ondertekende opdrachtbevestiging. Uit klagers e-mailbericht d.d. 12 december 2013 blijkt dat hij heeft aangegeven per e-mail te willen corresponderen en uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat vervolgens ook per e-mail is gecorrespondeerd. Ook ter zake dit onderdeel van de klacht lopen de lezingen van partijen uiteen zodat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
5.4 Klachtonderdeel 3
Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat klager en verweerder hebben afgesproken dat de toevoegingsaanvraag in het jaar 2013 zou worden ingediend zodat de aanvraag zou worden beoordeeld op basis van klagers financiële situatie in het peiljaar 2011. Verweerder heeft de toevoegingsaanvraag ingediend op 20 december 2013 en de toevoeging is verleend op basis van klagers financiële situatie in het peiljaar 2011. Derhalve is de toevoeging overeenkomstig klagers wensen aangevraagd en verkregen. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder op dit punt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.5 Klachtonderdelen 4 en 7
Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 4 en 7 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. De raad overweegt dat de advocaat bij de behandeling van de zaak van zijn cliënt dominuslitis is. Aldus heeft de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding en dient hij op basis van de op hem rustende verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste wordt gediend. In zoverre heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door bij klager aan te geven dat hij de zaak op zijn voorwaarden zou behandelen. Wel is van belang dat verweerder zijn aanpak afstemt met klager.
5.6 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder de concept dagvaarding op 31 december 2013 aan klager heeft toegestuurd. Daarbij is ook een korte uitleg gegeven over de verdere aanpak van de procedure. Klager heeft de concept dagvaarding op 3 januari 2014 geaccordeerd en zijn vertrouwen in verweerder uitgesproken. Blijkens het e-mailbericht van klager d.d. 17 januari 2014 betwijfelde klager plotseling of hij het wel eens was met de door verweerder voorgestane aanpak. Klagers twijfel werd met name ingegeven door de mogelijke kosten achteraf omdat bij een behoorlijk resultaat de kosten van rechtsbijstand voor klagers rekening zouden komen. Om die reden vroeg klager zich af of het niet beter was om slechts tegen enkele onderdelen van het vonnis in hoger beroep te gaan. In het e-mailbericht d.d. 17 januari 2014 van verweerder leest de raad een gedegen reactie met aandacht voor klagers zorgen. Verweerder heeft voorts aangegeven na het weekend bij klager op de kwestie te zullen terugkomen. Zover is het echter niet meer gekomen, omdat klager zich op 22 januari 2014 met een klacht tot de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor heeft gewend.
5.7 Al met al is naar het oordeel van de raad niet gebleken dat verweerder de aanpak van de zaak onvoldoende met klager heeft afgestemd, noch dat hij klager onvoldoende heeft geadviseerd en niet heeft gehandeld in klagers belang. De klachtonderdelen 4 en 7 zijn dan ook ongegrond.
5.8 Klachtonderdeel 5
Bij de beoordeling van klachtonderdeel 1 heeft de raad reeds overwogen dat niet is komen vast te staan dat klager en verweerder hebben afgesproken dat binnen 14 dagen een tweede gesprek zou plaatsvinden. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat klager de concept dagvaarding op 3 januari 2014 heeft geaccordeerd, zodat ervan kan worden uitgegaan dat de aanpak van de zaak op dat moment voor klager duidelijk was en dat hij geen op- of aanmerkingen had. Voor een mondelinge bespreking was op dat moment dan ook geen aanleiding. Nadat klager vervolgens bij e-mailbericht d.d. 17 januari 2014 plotseling zijn twijfel uitsprak of hij het wel eens was met de door verweerder voorgestane aanpak en verweerder aangaf na het weekend op de kwestie te zullen terugkomen, heeft klager verweerder bijzonder weinig tijd gegund om op de nieuwe ontwikkelingen te reageren. Op 22 januari 2014 heeft klager immers reeds een klacht gedeponeerd bij de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor. Dat het aldus niet tot een tweede bespreking is gekomen, kan verweerder naar het oordeel van de raad niet worden verweten. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
5.9 Klachtonderdeel 6
In de opdrachtbevestiging d.d. 29 november 2013 heeft verweerder uiteengezet dat de toevoeging een voorwaardelijk karakter heeft. Aldus moet het klager op basis van de door verweerder verstrekte informatie duidelijk zijn geweest dat de verleende toevoeging niet definitief was verstrekt en dat de Raad voor Rechtsbijstand bij afhandeling van de zaak definitief bepaalt of klager voor een toevoeging in aanmerking komt. In de opdrachtbevestiging heeft verweerder klager slechts geïnformeerd over het feit dat de voorwaardelijkheid van de toevoeging zag op het inkomen en vermogen van klager. Het ware beter geweest indien verweerder klager uitvoeriger en explicieter had geïnformeerd over de resultaatsbeoordeling die bij de afwikkeling van de zaak plaatsvindt. De raad is evenwel van oordeel dat dit nalaten niet van een zodanig gewicht is, dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Van het verzenden van pro forma nota’s kan verweerder evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Van klager werd geen betaling verlangd en het verzenden van pro forma nota’s acht de raad juist zorgvuldig nu klager op die wijze op de hoogte werd gehouden van de kosten voor het geval de toevoeging mocht worden ingetrokken. De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
5.10 Klachtonderdeel 8
Gedragsregel 9 lid 2 bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt een verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. De raad stelt vast dat uit het e-mailbericht van klager aan de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor blijkt van een volstrekt wantrouwen zijdens klager in verweerder als zijn advocaat. De conclusie van de klachtenfunctionaris dat klager en verweerder van mening verschillen over de wijze waarop de zaak moest worden behandeld is naar het oordeel van de raad juist. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder er gelet op de ontstane vertrouwensbreuk goed aan heeft gedaan om zich terug te trekken. Het bestaan van wederzijds vertrouwen tussen een advocaat en een cliënt is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening.
5.11 De advocaat mag evenwel niet op een ongelegen moment zijn opdracht neerleggen. Hij zal alsdan zorgvuldig te werk moeten gaan om de belangen van zijn cliënt niet te schaden. Anders dan klager stelt is niet gebleken dat verweerder klagers belangen heeft geschaad bij het neerleggen en vervolgens overdragen van de zaak.Namens klager is tijdig hoger beroep ingesteld en klager is geïnformeerd over het verdere verloop van de procedure. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat voorts vast dat verweerder de eigen bijdrage aan klager heeft gerestitueerd en de toevoeging aan de opvolgend raadsman van klager heeft overgedragen, zonder zijn eigen uren te declareren. De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop hij de behandeling van klagers zaak heeft neergelegd. Klachtonderdeel 8 is derhalve ongegrond.
5.12 Klachtonderdelen 9 en 11
Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 9 en 11 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder wel degelijk meegewerkt aan de behoorlijke overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat.Klagers klacht ziet feitelijk op het ontbreken van enkele stukken. Klager stelt dat hij deze stukken aan verweerder heeft overhandigd en niet van verweerder retour heeft ontvangen. Zoals hiervoor overwogen, kan in dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Ook dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
5.13 Klachtonderdeel 10
De raad stelt vast dat het e-mailbericht waaruit verweerder heeft geciteerd deel uitmaakt van de door verweerder aan de deken en de raad overgelegde stukken. Van een onjuiste weergave met als doel de deken en / of de tuchtrechter te misleiden is dan ook geen sprake. De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
5.14 Klachtonderdeel 12
.6 De raad is tot slot van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij e-mailcorrespondentie tussen klager en de heer B., welke hem door de heer B. ter hand is gesteld, in de klachtprocedure heeft ingebracht. Naar het oordeel van de raad stond dit verweerder, in het kader van het voeren van verweer tegen de door klager ingediende klacht, vrij.
5.15 De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven door mr.E.P. van Unen, voorzitter, mrs.S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, A.J.F. Dok, J.D.E. van den Heuvel , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 mei 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per e-mail verzonden aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder/verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door
- klager/klaagster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl