Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:155

Zaaknummer

ZWB 81 - 2015

Inhoudsindicatie

In hoedanigheid van deken het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Partijdigheid is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van 23 juni 2015

in de zaak ZWB 81-2015

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

           

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 20 mei 2015 met kenmerk K 15-010 , door de raad ontvangen op 21 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1         Klaagster heeft op 20 oktober 2014 bij de raad van discipline in het ressort Den Haag een –vierde- klacht ingediend over het optreden van mr. X in diens hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam bij de behandeling van de klacht tegen mr. C. De klacht is voor onderzoek en behandeling verwezen naar verweerder, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag.

1.2         Klaagster heeft eveneens op 20 oktober 2014 bij de raad van discipline in het ressort Den Haag een klacht ingediend tegen mr. Y. Mr. Y heeft in haar hoedanigheid van advocaat en stafjurist bij de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag verweerder ondersteund bij de behandeling van de drie voorgaande klachten van klaagster tegen mr. X. De griffier van de raad van discipline te Den Haag heeft klaagster bij brief dd. 23 oktober 2014 bericht dat zij zich voor de klacht tegen mr. Y diende te wenden tot verweerder.

1.2         Verweerder heeft beide klachtzaken in behandeling genomen en partijen in de gelegenheid gesteld over en weer te reageren op elkaars standpunten. In de klachtzaak tegen mr. X heeft verweerder bij brief dd. 10 december 2014 aan klaagster bericht dat de klacht in zijn visie ongegrond was. Verweerder berichtte voorts, gelet op eerdere verzoeken van klaagster de klacht door te zenden aan de raad van discipline, hiertoe over te zullen gaan. In de klachtzaak tegen mr. Y heeft verweerder bij brief dd. 23 december 2014 bericht dat de klacht in zijn  visie ongegrond was, met de mededeling dat klaagster de mogelijkheid had de klacht aan de raad van discipline voor te leggen.

1.3         Op 12 januari 2015 heeft klaagster bij de raad van discipline een klacht ingediend tegen verweerder. De griffier van de raad van discipline heeft bij brief dd. 12 januari 2015 aan de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht de klacht voor onderzoek naar een andere deken te verwijzen. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft de klacht bij beslissing dd. 5 februari 2015 voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

 

2.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de  Advocatenwet doordat:

 

Verweerder bij  de behandeling van de klachten van klaagster tegen mrs. X en Y zijn taak als deken heeft verwaarloosd doordat

1. het onderzoek niet degelijk en deugdelijk is gedaan;

2. de klacht van klaagster niet juist is verwoord;

3. verweerder doet voorkomen alsof hij boven de partijen staat.

 

 

3.            VERWEER   

3.1         Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de klachten tegen mrs X en Y conform de Leidraad Dekenale Klachtbehandeling. Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit de onjuistheid van de standpunten van verweerder blijkt.

3.2         Klaagster heeft ook overigens geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat verweerder bij het uitoefenen van zijn taak als deken zijn taak zodanig heeft verwaarloosd dan wel zich zodanig heeft misdragen, dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

3.3         De tuchtprocedure is niet bedoeld om het standpunt van verweerder in de klachtprocedures ter discussie te stellen, behoudens indien verweerder bij het uitoefenen van zijn taak als deken zijn taak zodanig zou hebben verwaarloosd dan wel zich zodanig zou hebben misdragen, dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Hiervan is geen sprake.

 

4.           BEOORDELING

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 j van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2         Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht voor advocaat heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, is het advocatentuchtrecht enkel in die zin van toepassing, dat wanneer een advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.3         Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar de klachten van klaagster tegen mrs. X en Y. Verweerder heeft daarbij gehandeld conform de Leidraad Dekenale Behandeling. Verweerder heeft partijen over en weer in twee rondes in de gelegenheid gesteld hun standpunt toe te lichten. Verweerder heeft in beide klachtzaken de standpunten over en weer juist samengevat, zijn  standpunt kenbaar gemaakt en de klacht doorgestuurd naar de raad van discipline dan wel klaagster gewezen op de mogelijkheid de klacht te laten doorsturen naar de raad van discipline. Van partijdigheid is niet gebleken, ook niet in de zaak tegen mr. Y, welke klachtzaak verweerder op aanwijzing van de raad van discipline heeft onderzocht.

4.5         Uit de aan de raad overgelegde onderliggende klachtdossiers blijkt niet dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als deken zodanig heeft gedragen dan wel misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. Het moge zo zijn dat klaagster zich niet kan verenigen met de inhoud van het dekenstandpunt, maar dat betekent niet dat verweerder een tuchtrechtelijke verwijt te maken valt. Verweerder heeft klaagster, voor zover zij zich niet kon verenigen met het standpunt van de deken, terecht de mogelijkheid voorgehouden om haar klachten voor te leggen aan de raad van discipline.

4.6         Op grond van het voorgaande komt de voorzitter met toepassing van artikel 46 j van de Advocatenwet tot het besluit dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

 

besluit met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

 

 

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 23 juni 2015.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 juni 2015

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-

  Brabant.

 

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

 

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

                     a.           Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

tot en met 9 juli 2015:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

vanaf 10 juli 2015:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

 

 

b.           Bezorging

De griffie is tot en met 9 juli 2015 gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Vanaf 10 juli 2015 gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad.

Het telefoonnummer van de raad van discipline is :

tot en met 9 juli 2015:              076-54 90 568

vanaf 10 juli 2015:                     088-2053773

 

c.           Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

tot en met 9 juli 2015:               076 – 54 90 569.

vanaf 10 juli 2015 :                    088-2053737

 

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.