Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-05-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:120
Zaaknummer
14-324A
Inhoudsindicatie
Klachten tegen advocaat wederpartij over integraal overleggen confraternele correspondentie ongegrond. Evenmin schending gedragsregel 13. Klacht over onvolledig informeren gerechtshof over ingewonnen dekenadvies gegrond zonder oplegging van maatregel.
Uitspraak
Beslissing van 19 mei 2015
in de zaak 14-324A
naar aanleiding van de klacht van:
1. B.V.
2. B.V.
3. de heer
gemachtigden:
mr.
klagers
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
gemachtigde:
mr.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 25 november 2014 met kenmerk 4014-0509, door de raad ontvangen op 27 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 maart 2015 in aanwezigheid van klagers, verweerder en hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1. bedoelde brief van de deken;
- de stukken genummerd 1 tot en met 15 genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder treedt op voor de wederpartij van klagers ("A BV"). Klagers zijn door de rechtbank veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 3.575.000. Klagers hebben (principaal) appel ingesteld tegen het vonnis.
2.3 Verweerder heeft klagers onder aanzegging van akte niet dienen peremptoir gesteld voor memorie van grieven in het principaal appel. Partijen hebben vervolgens per e-mail gecorrespondeerd over doorhaling van het principaal appel. Verweerder heeft ingestemd met doorhaling van het principaal appel door klagers op voorwaarde dat hij een termijn zou krijgen voor het instellen van incidenteel appel. Verweerder heeft incidenteel appel ingesteld en van grieven gediend. Klagers hebben daarna een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen en alsnog van grieven gediend in het principaal appel.
2.4 Verweerder heeft de advocaten van klagers aangekondigd bij de rolraadsheer bezwaar te zullen maken tegen de memorie van grieven in het principaal appel, onder overlegging van de gevoerde e-mailcorrespondentie. De advocaat van klagers heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van deze correspondentie. Verweerder heeft zonder overlegging van de correspondentie bezwaar aangetekend bij de rolraadsheer, die dit bezwaar heeft afgewezen.
2.5 Verweerder heeft de deken bij brief van 6 mei 2014 verzocht hem te adviseren dat de betreffende correspondentie bij memorie van antwoord in het principaal appel in het geding kan worden gebracht, omdat het belang van A BV dit bepaaldelijk vordert. De advocaten van klagers hebben zich in een brief van 9 mei 2014 aan de deken tegen overlegging van de correspondentie verzet.
2.6 De deken heeft in zijn brief van 14 mei 2014 aan verweerder en de advocaten van klagers, voor zover relevant geschreven:
"Op basis van deze informatie zie ik het door [verweerder] gestelde belang van zijn cliënten wel. Indien de rechter de beschikking krijgt over de confraternele correspondentie - waarover [de raadslieden van klagers] in rechte zich dan ongetwijfeld nog zullen kunnen uitlaten gaat het uiteindelijk om de vraag hoe deze dient te worden geïnterpreteerd ter zake de vraag of tussen partijen overeenstemming bestond over het intrekken van het bij appeldagvaarding door de cliënten van toen [voormalig advocaat van klagers] aanhangig gemaakte hoger beroep. Dat de doorhaling van de zaak (…) er niet aan in de weg staat dat daarover op een later tijdstip, na het daartoe weer opbrengen van de zaak, wordt doorgeprocedeerd staat niet ter discussie; waar het om gaat is of de cliënten van [advocaten van klagers] met de cliënte van [verweerder] overeengekomen zijn dat in de beroepsprocedure nog uitsluitend het incidenteel appel zou kunnen worden uitgeprocedeerd en de cliënten van [advocaten van klagers] de mogelijkheid om nog principaal tegen het beroep in vonnis te appelleren onvoorwaardelijk hebben prijsgegeven.
(…)
Het enkele feit dat de correspondentie confraterneel is, is niet voldoende om er onder deze omstandigheden ernstige bezwaren tegen te hebben terwijl de passages die op schikkingsoverleg zien, desgewenst geen onderdeel behoeven te maken van de over te leggen correspondentie. Die kan worden afgedekt.
Ik verneem graag of [advocaten van klagers] tegen deze achtergronden hun bezwaar handhaven en zo nee welke gedeelten van de correspondentie in hun visie afgedekt dienen te worden op grond dat die zien op schikkingsoverleg."
2.7 In reactie hebben de advocaten van klager op 20 mei 2014, voor zover relevant, aan de deken bericht:
"Desalniettemin hebben wij geen bezwaar tegen het overleggen van de correspondentie indien en voor zover (in lijn met uw suggestie) de passages die zien op (kort gezegd) schikkingsoverleg (en/of waarbij [A BV] geen belang heeft zoals bedoeld in gedragsregel 12 lid 1) worden afgedekt/onleesbaar gemaakt. In dat kader hebben wij de betreffende correspondentie aangehecht en daarin duidelijk gemaakt welke delen dienen te worden afgedekt."
2.8 Van een e-mail van 7 september 2011 en een e-mail van 9 november 2011 is de eerste zin leesbaar. De overige inhoud hebben de advocaten van klagers zwartgemaakt.
2.9 De deken heeft bij brief van 21 mei 2014 partijen, voor zover relevant bericht:
"Het komt mij voor dat deze kwestie hiermee is opgelost. [Verweerder] kan de rechter deelgenoot maken van de confraternele correspondentie waarin de door [advocaten van klagers] aangegeven gedeelten onleesbaar zijn gemaakt."
2.10 Verweerder heeft bij memorie van antwoord in principaal appel van 24 juni 2014 vijf confraternele e-mails van 7 september 2011, 14 oktober 2011, 17 oktober 2011 en 9 november 2011 (2x) overgelegd zonder enig deel daarvan onleesbaar te maken.
2.11 De e-mail van 7 september 2011 van de kantoorgenoot van verweerder luidt:
"Zoals je weet, is het vonnis in de [naam zaak] gewezen op 2 december 2010. Er zijn sedertdien derhalve reeds 9 maanden verstreken en nog steeds is deze kwestie niet (volledig) afgewikkeld. Op 26 mei heb ik in het kader van de afwikkeling namens [A BV] verzocht (en [klagers] ook gesommeerd) om binnen 3 weken over te gaan tot toezending van een nieuwe debetnota met (i) de juiste tenaamstelling, (ii) de juiste bedragen, alsmede een nieuwe (eind)afrekening op basis van (iii) de rente-rekendisk en (iv) zonder verrekening van het BTW-bedrag ad EUR 194.750. Aan geen van de verzoeken/sommaties is tot op heden voldaan en evenmin heeft enige betaling meer plaatsgevonden.
Op 14 juli jl. heb ik namens [A BV] - coulancehalve- voorgesteld dat één van jullie fiscalisten contact opneemt met X, fiscalist verbonden aan ons kantoor, om een en ander af te stemmen. Ook aan dit verzoek is geen gehoor gegeven.
Wij begrijpen (en ook [A BV] begrijpt) dat vanwege de vakantieperiode enige vertraging is ontstaan, maar thans is het echt tijd om - linksom of rechtsom - tot een afwikkeling te komen. Tot nu toe is [A BV] steeds coulant geweest in de richting van [klagers]. Dat was [A BV] ook al toen zij geheel onverplicht een betalingsregeling heeft getroffen. De administratieve en BTW afwikkeling van het vonnis heeft wat [A BV] betreft nu echter lang genoeg geduurd. [A BV] dringt er al tijden bij ons op aan om deze kwestie tot een einde te brengen. Tot nu toe hebben wij steeds in de richting van [A BV] gesteld dat een minnelijke afwikkeling binnen handbereik ligt en derhalve de voorkeur verdient. Dit argument is inmiddels achterhaald.
Wij hebben van [A BV] dan ook opdracht gekregen om [klagers], nog één week vanaf heden de tijd te gunnen om integraal te voldoen aan de verzoeken van 26 mei en 14 juli jl., bij gebreke waarvan wij opdracht hebben om over te gaan tot onverwijlde executie van het vonnis. Ik vertrouw erop dat jullie hiervoor begrip hebben, zeker gezien de 9 maanden respijt die [A BV] [klagers] reeds heeft gegund."
2.12 De e-mail van 14 oktober 2011 van de advocaat van klagers aan de kantoorgenoot van verweerder luidt, voor zover relevant:
"Vanaf 18 oktober hebben wij nog maximaal 2 weken in verband met de peremptoirstelling/aangezegde akte niet dienen (dus 1 november). Graag zou ik (vanaf 1 november) nog 2 weken uitstel willen krijgen zodat we de mogelijkheden van een schikking kunnen onderzoeken en tot overeenstemming kunnen proberen te komen over de uitleg van het vonnis/de berekeningen over en weer."
2.13 De e-mail van 17 oktober 2011 van verweerder aan de advocaat van klagers luidt, voor zover relevant:
"De door jouw aangevoerde reden voor het uitstel kan ik niet plaatsen. Er is al begin dit jaar over een schikking gesproken en toen is vastgesteld dat de opvattingen van partijen over een mogelijke regeling diametraal tegenover elkaar staan. Daarom hebben [klagers] ook appel ingesteld. Ook de uitleg van het vonnis/de berekeningen over en weer kunnen mijns inziens een nader uitstel niet rechtvaardigen. Als ik goed ben geïnformeerd heeft het fiscalistenoverleg eensgezindheid opgeleverd over de uitleg en nog te verrichten betalingen en wachten wij op dit moment op de berekeningen van de rente. Ik zie überhaupt niet wat deze laatste discussie te maken heeft met het hoger beroep."
2.14 De e-mail van 9 november 2011 van de advocaat van klagers aan de kantoorgenoot van verweerder luidt, voor zover relevant:
"Kun jij bevestigen dat het bedrag van EUR 111.618,59 op 4 november jl. is ontvangen op jullie derdengeldenrekening?"
2.15 De reactie van de kantoorgenoot van verweerder op 9 november 2011 luidt voor zover relevant:
"Wij hebben voorts op 4 november jl. inderdaad een bedrag van EUR 111.618,59 ontvangen. Er resteert derhalve nog een door [klager sub 1] te betalen bedrag van EUR 29.649,32, te vermeerderen met rente vanaf 01/11/11 en nakosten. In reactie op je onderstaande e-mail van 3 november jI. geldt in dat verband het volgende:
(…)
De renteberekening van [klagers] op basis van en of andere website voldoet niet, is nauwelijks te verifiëren en is bovendien niet nauwkeurig. De berekening van [A BV] volgens de rentedisk is daarentegen exact en op de datum en komma nauwkeurig. Je opmerking dat de door [A BV] in haar berekening gehanteerde bedragen onduidelijk zouden zijn, kan ik niet plaatsen. (…) Immers, zoals ik hieronder reeds heb aangegeven en ook aanstonds blijkt bij nadere bestudering van p. 1 en p. 2 van de toegezonden uitdraai, hanteert [A BV] dezelfde bedragen en vervaldata die [klagers] ook in haar Excel sheet heeft gehanteerd, met dien verstande dat [A BV] (i) de rente tot en met 01/11/11 berekent, (ii) wel rente berekent over de te laat betaalde BTW, (iii) terzake de huur (incl. voorschot svk) over Q12009 het juiste bedrag hanteert en (iv) uitgaat van de toegewezen proceskosten. Om wat voor soort bedragen het gaat (afrekening svk, BTW of huurtermijn incl. voorschot svk) is dan ook eenvoudig te herleiden door met inachtneming van vorenstaande opmerkingen onder (i) t/m (iv) beide berekeningen (qua bedragen en vervaldata) met elkaar te vergelijken.
Dat het meerekenen van wettelijke rente over de BTW niet acceptabel is, vermag [A BV] niet in te zien. (…)
Wat betreft het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten geldt dat [A BV] uitgaat van het door de Kantonrechter toegewezen bedrag ad EUR 6.545.
Je opmerking over de gang van zaken voor wat betreft het berekenen van de wettelijke rente, is wat [A BV] betreft de wereld op zijn kop. Ik breng In herinnering dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en [A BV] -louter uit coulance - niet tot executie is overgegaan, maar in plaats daarvan een betalingsregeling heeft getroffen. [A BV] is bovendien nimmer akkoord gegaan met verrekening van de BTW en heeft aldus ook nimmer enige verwarring gezaaid. De enige reden dat deze kwestie nu al zo lang voortsleept is de wispelturigheid van [klagers] en het feit dat [klagers] niet in één keer het verschuldigde bedrag heeft overgemaakt, doch middels termijnbetalingen aan het vonnis heeft voldaan. Op 14 september jl. stelde [klager sub 1] zich nota bene op het standpunt dat zij een bedrag van ruim EUR 800.000 van [A BV] had te vorderen om vervolgens op de proppen te komen een niet te verifiëren renteberekening, waaruit in elk geval bleek dat [A BV] nog ruim EUR 100.000,00 van [klager sub 1] te vorderen heeft.
Zoals hieronder reeds aangegeven, was [klager sub 1] per 01/11/11 aan [A BV] een (restant)bedrag verschuldigd van € 141.267,91, zodat thans nog een bedrag ad EUR 29.649,32 resteert. Jouw onderstaande e-mail heeft in dat verband niet tot nadere inzichten geleid, zodat ik hierbij herhaal dat indien dit restantbedrag nog deze week wordt overgemaakt op onze derdengeldenrekening, [A BV] geen aanspraak zal maken op nakosten en de rente in de periode tot en met de betaling. Mocht voornoemd bedrag niet deze week zijn ontvangen, dan zal [A BV] alsnog de rente vanaf 01/11/11 en nakosten in rekening brengen. [A BV] heeft ons in dat kader reeds opdracht gegeven om bij gebreke volledige betaling tot executie van het vonnis over te gaan. (…)
[A BV] verzoek [klager sub 1] dan ook voor de laatste maal vriendelijk -voor zoveel nodig sommeert [A BV] [klager sub1] - om uiterlijk deze week het resterende bedrag ad EUR 29.649,32 over te maken."
2.16 In de memorie van antwoord van verweerder staat onder 6, voor zover relevant:
"[A BV] zag zich vervolgens genoodzaakt om het advies van de deken in te winnen, teneinde de betreffende correspondentie ten principale in het geding te kunnen brengen. De deken heeft op 14 mei 2014 positief geadviseerd, zodat [A BV] zich in het navolgende niet-ontvankelijkheidsverweer zal beroepen op de betreffende e-mails (productie 54)."
2.17 In de memorie van antwoord staat onder 11:
"[Klagers] konden aanvankelijk niet aan het uitvoerbaar bij voorraad veroordelende vonnis voldoen, waarna [A BV] heeft ingestemd met een betalingsregeling. [A BV] heeft [klagers] echter telkens moeten aanspreken op nakoming van hun verplichtingen en ook moeten sommeren om aan de betalingsregeling te voldoen (zie productie 61). Onjuist is dan ook de bewering van [klagers] (…) dat partijen in overleg waren over de voldoening door [klagers] van de verplichtingen van het vonnis."
2.18 Bij brief van 8 juli 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) confraternele correspondentie in rechte heeft overgelegd, zonder enig deel daarvan onleesbaar te maken;
b) tegenover het gerechtshof ten onrechte heeft gesteld dat de deken hem naar aanleiding van zijn adviesverzoek positief zou hebben geadviseerd;
c) tegenover het gerechtshof met geen woord rept over het door klagers gehandhaafde bezwaar met betrekking tot het overleggen van bedoelde correspondentie;
d) inhoudelijke mededelingen heeft gedaan over tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen. Klagers verwijzen daarbij naar het gestelde sub 11 in de memorie van antwoord en de vijf e-mails, genoemd in 2.10.
3.2 Klagers stellen dat verweerder gedragsregels 1, 12 en/of 13 heeft geschonden.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Vaststaat dat klagers geen bezwaar hebben tegen overlegging van de passages uit de confraternele e-mailcorrespondentie voor zover deze zien op de door verweerder gestelde procedureafspraak over het principaal appel. Het debat over de vraag of klagers afstand hebben gedaan van principaal appel, wordt gevoerd in de appelprocedure.
4.3 De klacht spitst zich toe op het feit dat, hoewel klagers aan verweerder hebben duidelijk gemaakt welke delen uit de betreffende correspondentie moesten worden afgedekt, verweerder de correspondentie integraal in het geding heeft gebracht. Klagers stellen zich op het standpunt dat verweerder geen belang had bij overlegging van de volledige correspondentie en voorts dat de door hen zwartgemaakte passages schikkingsonderhandelingen betreffen. Verweerder heeft door het integraal overleggen van de correspondentie het hof deelgenoot gemaakt van schikkingsonderhandelingen, meer in het bijzonder van de discussie tussen partijen over de uitleg van het vonnis in eerste aanleg, aldus klagers.
4.4 De raad stelt voorop hetgeen is bepaald in Gedragsregel 12 leden 1 en 2: dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte brieven, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zo nodig, na vooraf ingewonnen advies van de deken.
4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat kennisname van de betreffende passages van belang was om de gemaakte afspraken over het intrekken van het principaal appel in de juiste context te kunnen plaatsen. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat klagers na vonniswijzing niet over voldoende liquide middelen beschikten om aan de veroordeling te voldoen. Na een aanvankelijk verleend uitstel van betaling, heeft verweerder klagers tot betaling gesommeerd onder peremptoirstelling van klagers voor het nemen van de grieven in het principaal appel. Verweerder heeft gesteld dat klagers onder die druk hebben afgezien van principaal appel, hetgeen wordt gestaafd door de inhoud van de e-mails. Verweerder heeft betwist dat de gewraakte passages inhoudelijke mededelingen over schikkingsonderhandelingen bevatten.
4.6 De raad overweegt dat verweerder de advocaten van klagers vooraf toestemming heeft gevraagd om de e-mailcorrespondentie in het geding te brengen. Nadat deze toestemming was geweigerd, heeft verweerder – zoals de gedragsregel voorschrijft – advies ingewonnen bij de deken. Verweerder diende vervolgens zelf af te wegen of hij het advies van de deken zou opvolgen. Dat verweerder het advies van de deken niet heeft opgevolgd is op zich zelf beschouwd niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.7 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het belang van haar cliënte integrale overlegging van de confraternele correspondentie bepaaldelijk vorderde. De raad acht het aannemelijk dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, de kennisname van de integrale correspondentie van belang was om de volgens verweerder gemaakte procedureafspraken in de juiste context te kunnen plaatsen. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad in redelijkheid kunnen beslissen dat integrale overlegging van de correspondentie nodig was om de appelrechter in staat te stellen zich een beeld te vormen van de feiten en omstandigheden waaronder partijen hebben afgezien van het principaal appel. Die beeldvorming is niet mogelijk op grond van e-mails waarin slechts de eerste zin leesbaar is, zoals klagers bijvoorbeeld hebben voorgesteld ten aanzien van de e-mail van 7 september 2011 en de tweede e-mail 9 november 2011. De stelling van klagers dat verweerder de context vervolgens expliciet in de memorie van antwoord zou hebben moeten duiden aan de hand van de passages die klagers onleesbaar hadden willen maken wordt door de raad niet gevolgd.
4.8 De raad verwerpt voorts de stelling van klagers dat de passages, die zij afgedekt wensten te zien, schikkingsonderhandelingen betreffen en dat verweerder door overlegging van die passages Gedragsregel 13 heeft geschonden. Deze regel schrijft voor dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen zonder toestemming van de wederpartij aan de rechter geen mededeling mag worden gedaan.
4.9 De raad leest in de door klagers genoemde e-mails geen inhoudelijke mededelingen over schikkingsonderhandelingen. In de e-mails wordt gecorrespondeerd over de financiële afwikkeling van het vonnis.
4.10 De e-mail van 7 september 2011 betreft de afrekening op basis van het vonnis. Indien de afstemming tussen de fiscalisten al zou kwalificeren als schikkingsoverleg, geldt dat over de inhoud daarvan geen mededelingen worden gedaan.
4.11 De e-mails van 7 oktober 2011 en 14 oktober 2011 in samenhang bezien tonen slechts aan dat de advocaat van klagers weliswaar uitstel voor grieven wenste om de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken, doch dat verweerder die mogelijkheid uitsloot. Voor het overige wordt slechts over de financiële afwikkeling van het vonnis gesproken. Met verweerder is de raad van oordeel dat het in deze context genoemde "fiscalistenoverleg" niet op schikkingsonderhandelingen duidt.
4.12 De raad ziet evenmin in dat de eerste e-mail van 9 november 2011, waarin gevraagd wordt een betaling te bevestigen, over de inhoud van schikkingsonderhandelingen gaat. De tweede e-mail van 9 november 2011 betreft eveneens de financiële afwikkeling van het vonnis, voor zover het berekening van wettelijke rente en BTW betreft. De daarin genoemde betalingsregeling ziet eveneens op de voldoening aan het vonnis.
4.13 Gelet op het voorgaande concludeert de raad dat verweerder niet in strijd met Gedragsregels 12 en 13 heeft gehandeld, terwijl ook overigens niet is gebleken dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de norm van artikel 46 Advocatenwet. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel b) en c)
4.14 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.15 De raad stelt voorop dat een advocaat in een processtuk geen volledigheid ten aanzien van de feiten behoeft na te streven. De beantwoording van de vraag wat een advocaat op grond van het voor hem geldende tuchtrecht in een processtuk mag weglaten en wat niet, is - naast de regel van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.16 Verweerder heeft de brief van de deken van 14 mei 2014 overgelegd bij de memorie van antwoord. De brief houdt, zoals verweerder in de memorie stelt, weliswaar een positief advies in ter zake de overlegging van de betreffende confraternele correspondentie, maar bevat voorts de suggestie van de deken daarbij de door klagers aan te geven passages af te dekken. Vaststaat dat verweerder geen melding heeft gemaakt van het feit dat de advocaten van klagers naar aanleiding daarvan bij brief van 20 mei 2014 hebben bericht dat zij het belang bij overlegging nog steeds niet inzagen en dat zij hebben aangegeven welke passages in hun ogen zwartgemaakt dienden te worden. De reactie van de deken van 21 mei 2014, waarin hij verweerder adviseert de correspondentie over te leggen met inachtneming van de door de advocaten van klagers onleesbaar gemaakte gedeelten, blijft eveneens onvermeld.
4.17 Indien verweerder, zoals in dit geval, ervoor heeft gekozen de advisering van de deken te betrekken in zijn processtuk, had verweerder jegens het gerechtshof ook volledigheid moeten betrachten over de uitkomst van dit traject. Het verweer dat uit de laatste alinea van de brief van 14 mei 2014 blijkt dat de advocaten van klagers nog hun visie konden geven, zodat het hof ermee bekend kon zijn dat de discussie nog niet was afgerond, kan verweerder niet baten. Die omstandigheid pleit er juist voor het hof ook over de afloop te informeren. Dat verweerder, zoals hij voorts heeft aangevoerd, vanwege de tijdsdruk om het processtuk in te dienen niet in staat was het hof te informeren over de reactie van 20 mei 2014 van de advocaten van klagers en de daarop volgende brief van 21 mei 2014 van de deken, mist feitelijke grondslag. Ter zitting is vast komen te staan dat verweerder, die de memorie van antwoord aanvankelijk op 24 mei 2014 had moeten indienen, op grond van klemmende redenen uitstel heeft verkregen tot 24 juni 2014. Verweerder kon dan ook niet volstaan met overlegging van de brief van 14 mei 2014.
4.18 Deze klachtonderdelen zijn gegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.19 Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel dat verweerder zonder toestemming inhoudelijke mededelingen over de inhoud van gevoerde schikkingsonderhandelingen heeft gedaan verwijzen klagers ten eerste naar de e-mails genoemd in 2.10 hiervoor. De raad heeft hiervoor in 4.9 tot en met 4.12 reeds overwogen dat hij in deze e-mails geen inhoudelijke mededelingen over schikkingsonderhandelingen leest, zodat hij daarnaar verwijst.
4.20 Klagers hebben ter onderbouwing van dit klachtonderdeel in de tweede plaats verwezen naar het gestelde onder 11 van de memorie van antwoord van verweerder.
4.21 De raad overweegt dat in dit onderdeel alleen melding wordt gemaakt van een betalingsregeling, die is overeengekomen om klagers in staat te stellen aan het veroordelend vonnis te voldoen. Van een inhoudelijke minnelijke regeling over het geschil dat partijen verdeeld houdt, is geen sprake. Maar ook indien hierover anders zou worden geoordeeld, geldt dat verweerder geen inhoudelijke mededelingen heeft gedaan over de inhoud van die betalingsregeling.
4.22 Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5 MAATREGEL
5.1 Zoals hiervoor overwogen had verweerder het hof volledig behoren te informeren over de uitkomst van zijn adviesaanvraag bij de deken. Daar staat tegenover dat klagers, zoals verweerder onweersproken heeft aangevoerd, ter gelegenheid van het in de zaak bepaalde pleidooi de onvolledigheid van verweerders weergave van de feiten aan de orde hadden kunnen stellen. In het licht hiervan volstaat de raad met gegrondbevinding van klachtonderdelen b) en c) zonder oplegging van een maatregel.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en d) ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen b) en c) gegrond.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, A.M. Vogelzang, G.J.W. Pulles en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 mei 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 19 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan ten aanzien van klachtonderdelen a) en d) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan ten aanzien van klachtonderdelen b) en c) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl