Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-05-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:146
Zaaknummer
7114
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek van leden het hof ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 18 mei 2015
in de zaak 7114
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoeker
tegen:
mrs. J.C. van Dijk, L. Ritzema,
A.B.A.P.M. Ficq, A.D.R.M. Boumans
en J. Italianer
gewraakten
1 DE PROCEDURE
1.1 Bij beslissing van 25 oktober 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad), een klacht van verzoeker tegen mr. X. kennelijk ongegrond verklaard.
1.2 Tegen deze beslissing is verzoeker in verzet gekomen bij de raad. De zaak is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2014. Bij verzetbeslissing van 10 maart 2014 heeft de raad in het dictum het verzet gegrond verklaard en de klacht ongegrond. In het lichaam van de beslissing is overwogen dat het verzet ongegrond zal worden verklaard.
1.3 Tegen deze beslissing van de raad is verzoeker in hoger beroep gekomen bij het hof. De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 7 juli 2014. Per e-mail van 14 juli 2014 heeft verzoeker de voorzitter en de leden van deze zitting gewraakt.
1.4 Het hof heeft de behandeling van het wrakingsverzoek geappointeerd voor de zitting van 9 januari 2015. Bij de oproep voor die zitting is verzoeker in kennis gesteld van de leden van het hof die het wrakingsverzoek zouden gaan behandelen.
1.5 Bij e-mail van 9 december 2014 heeft verzoeker bedenkingen geuit tegen de samenstelling van het hof belast met de behandeling van het wrakingsverzoek op 9 januari 2015, in het bijzonder tegen mr. G.W.S. de Groot en mr. R.H. Broekhuijsen.
1.6 Kort voor de zitting van 9 januari 2015 (mrs. De Groot en Broekhuijsen zouden daarvan deel uitmaken; zij hebben zich niet verschoond) heeft verzoeker alle leden van het hof die op 9 januari 2015 zitting zouden hebben gewraakt. De behandeling van het eerdere wrakingsverzoek is daarop geschorst.
1.7 Geen van de leden van de kamer van 9 januari 2015 heeft berust in de wraking, noch te kennen gegeven zich te zullen verschonen ten aanzien van een eventuele volgende behandeling.
1.8 Het hof heeft 9 februari 2015 in zijn uitspraak:
- het wrakingsverzoek van 9 januari 2015 van verzoeker, zo daarin mede de mrs. W.H.B. den Hartog Jager, G. Creutzberg en P.T. Gründemann zouden worden gewraakt, buiten behandeling gesteld;
- het wrakingsverzoek van 9 januari 2015 ten aanzien van de mrs. G.W.S. de Groot en R.H. Broekhuijsen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard;
- bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen;
- de voorzetting van de behandeling van het wrakingsverzoek van 14 juli 2014 op een nader te bepalen datum gelast.
1.9 Het hof heeft het wrakingsverzoek van 14 juli 2014 behandeld ter zitting van 10 april 2015. Verzoeker is niet ter zitting verschenen. De gewraakten hebben het hof op 29 juli 2014 meegedeeld niet ter zitting van de wrakingskamer te zullen verschijnen.
1.10 Verzoeker, althans zijn gemachtigde S., heeft op donderdag 9 april 2015, 18.26 uur, alle leden van de wrakingskamer van 10 april 2015 gewraakt. De leden van de wrakingskamer hebben in het verzoek tot wraking geen aanleiding gezien zich te verschonen.
1.11 Gelet op de beslissing van de wrakingskamer van 9 februari 2015 waarin is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen, heeft het hof het op 9 april 2015 ingediende wrakingsverzoek niet in behandeling genomen en is het op 14 juli 2014 ingediende wrakingsverzoek tegen de mrs. Van Dijk, Ritzema, Ficq, Boumans en Italianer ter zitting van 10 april 2015 behandeld.
1.12 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.
2 BEOORDELING
2.1 In zijn wrakingsverzoek van 14 juli 2014 schrijft verzoeker onder meer:
“De wet schrijft voor dat behandelend rechter(s) en beklaagde niet uit hetzelfde ressort afkomstig mogen zijn.
In mijn pleitnota attendeerde ik reeds op bepaalde andere verwevenheden van enkele collegeleden.
Ook het gebrek aan belangstelling van de overige leden van het college voor de beloofde uitleg van X. inzake mijn appelmemorie (brief X. d.d. 20 juni) en de daarbij door hem aangeleverde bijlagen 1, 2 en 3, doen mij het gevoel bekruipen dat de ‘slager zijn eigen vlees al gekeurd had en had goed bevonden’.
Bij de uitgebreide uitleg van X. inzake de activiteiten van een tweetal medestrijders, t.w. S. en M. greep geen der collegeleden in, met bijv. als zijn ter berde gebrachte irrelevante zaken.
Ik betreur het dan ook dat ik niet anders kan concluderen dat wederom een niet integere en partijdige beslissing genomen gaat worden, waarbij de aangetoonde leugens van X. van tafel worden geveegd. Bovendien faciliteert u hiermede een eveneens aantoonbare belastingfraude van 763 eigenaren. Ik ben niet bereid u hierin te faciliteren.”
2.2 De stelling van verzoeker dat behandelend rechter(s) en beklaagde niet uit hetzelfde ressort afkomstig mogen zijn is onjuist en ontbeert een wettelijke grondslag.
2.3 In zijn pleitnota voor de zitting van 7 juli 2014 schrijft verzoeker over mr. Italianer dat hij als rechter-plaatsvervanger uit Haarlem komt, heel toevallig de woonplaats van X.. Dat mr. Ritzema als advocaat werkzaam is bij H., heel toevallig de adviseur van de gemeente Amersfoort inzake Stadstuin, het project waar het om draait. Tot slot dat mr. Boumans een wraking aan de broek had inzake M. versus B., maar het toch zinvol vond in dit college te blijven zitten.
2.4. Op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking is uitgangspunt dat leden van het hof worden vermoed uit hoofde van hun benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker ter zake bestaande vrees hierdoor objectief gerechtvaardigd is.
2.5 Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoert over de leden Italianer, Ritzema en Boumans niet kunnen worden gekwalificeerd als uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat zij jegens verzoeker vooringenomen zouden zijn, noch dat de bij verzoeker ter zake bestaande vrees door hetgeen verzoeker heeft aangevoerd objectief gerechtvaardigd is. Dat mr. Italianer enige band met X. zou hebben onderbouwt verzoeker niet, noch onderbouwt hij dat mr. Ritzema als advocaat betrokken is bij de zaak naar aanleiding waarvan de klacht tegen X. kennelijk is ingediend. Het verband tussen de kennelijke wraking van mr. Boumans in een geheel andere zaak en de door verzoeker ingediende klacht tegen X. vermag het hof niet in te zien.
2.6 Tot slot biedt het proces-verbaal van de zitting van 7 juli 2014 geen aanwijzingen dat de leden van het hof geen belangstelling hadden voor de zaak van klager die op dat moment door het hof werd behandeld of dat de ná de mondelinge behandeling te nemen beslissing reeds vóór de zitting was genomen. De zaak is inhoudelijk besproken ter zitting, terwijl partijen, derhalve ook verzoeker, hun standpunten hebben kunnen verwoorden. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen een (op voorhand bedachte) onwelgevallige beslissing. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, is te summier voor de conclusie die verzoeker aan zijn gevoelens verbindt.
2.7 Het voorgaande betekent dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
wijst af het wrakingsverzoek van 14 juli 2014 van verzoeker, gericht tegen mrs. J.C. van Dijk, L. Ritzema, A.B.A.P.M. Ficq, A.D.R.M. Boumans en J. Italianer, leden van het Hof van Discipline.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J.L.F. Schakenraad, M.L. Weerkamp en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2015.