Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:193

Zaaknummer

L 279 - 2014

Inhoudsindicatie

Klager, die de klacht heeft ingediend in de functie van plv. hoofdofficier van justitie van het landelijke parket,  is ontvankelijk: (1) klacht is binnen termijn van 3 jaar ingediend en verweerder is niet in zijn verdediging geschaad; (2) nu het mede tot de taak van het OM behoort om een behoorlijke rechtspleging en een eerlijk proces in strafzaken te bevorderen kan klager door het beweerdelijk handelen van verweerder rechtstreeks in zijn belang worden getroffen.

Inhoudsindicatie

Gelet op de op verweerder rustende geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënt en gelet op het feit dat verweerder mogelijk niet alleen de belangen van zijn cliënt maar ook zijn eigen belangen schaadt indien hij in de tuchtrechtelijke procedure verklaart over de aan de klacht ten grondslag gelegde feiten kan van verweerder niet kan worden verlangd dat hij inderdaad verklaart.

Inhoudsindicatie

Nu de raad de feiten niet volledig kan vaststellen en aldus ook niet kan vaststellen of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, moet de klacht ongegrond worden verklaard. Indien het strafrechtelijk onderzoek tegen verweerder zou leiden tot een strafrechtelijke veroordeling, zal sprake zijn van een nieuw feit op grond waarvan opnieuw een klacht kan worden voorgelegd. De termijn van 3 jaar van artikel 46g (nieuw) gaat alsdan in zodra klager op de hoogte zal zijn van die veroordeling.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

 

Beslissing van 7 september 2015

in de zaak L279-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 22 oktober 2014 met kenmerk DOK14-125 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 mei 2015. Ter zitting zijn klager, vergezeld van de heren A. en de heer B, en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 21 oktober 2014 met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder staat de heer D bij in diens strafzaak. In de periode van 2 november 2009 tot en met eind mei 2012 heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden in Nederland tegen onder meer D. D wordt verdacht van het plegen van diverse drugsgerelateerde misdrijven. D is in Duitsland strafrechtelijk veroordeeld wegens (betrokkenheid bij) drugs gerelateerde misdrijven en is gedetineerd in Duitsland.

2.2      De heer L. heeft tijdens zijn detentie in Frankrijk als getuige een verklaring afgelegd aangaande D. Verweerder heeft op 20 oktober 2010, 29 oktober 2010 en 4 november 2010 brieven gezonden aan L en heeft hem op 31 januari 2011 in de penitentiaire inrichting in Frankrijk bezocht.

2.3      In Duitsland is een strafrechtelijk onderzoek jegens verweerder ingesteld, vanwege een jegens hem gerezen verdenking inzake het beïnvloeden van de getuige L. In het kader van een rechtshulpverzoek uit Duitsland heeft op 10 november 2011 een doorzoeking plaatsgevonden op het vestigingsadres van verweerders kantoor. Het OM heeft nog niet besloten of verweerder in Nederland zal worden vervolgd.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

          heeft getracht een getuige te beïnvloeden, door deze te bezoeken in de penitentiaire inrichting in Frankrijk, hem te verzoeken geen verklaringen meer af te leggen, hem geldbedragen te betalen en andere bedragen in het vooruitzicht te stellen, codes voor de opname van een bedrag van € 6.000,-- te geven en een ontmoeting met hem te hebben in Duitsland.

3.2      Toelichting:

          In oktober 2010 heeft verweerder een brief gestuurd aan L. waarin hij schrijft dat hij een bedrag van € 500,-- zal storten op de bankrekening van L. bij de penitentiaire inrichting. In een latere brief heeft verweerder aan L. gevraagd om geen verklaringen meer af te leggen. De brieven zijn door L. aan de verhorende ambtenaren overhandigd, die deze brieven vervolgens in beslag hebben genomen. Op 22 oktober 2010 heeft L. een bedrag van € 405,-- van verweerder ontvangen. Op 31 januari 2011 heeft verweerder L. bezocht in de penitentiaire inrichting. In 2010 en 2011 hebben verweerder en L. niet alleen schriftelijk, maar ook telefonisch contact met elkaar gehad. Tijdens een van deze gesprekken heeft L. aan verweerder om een bedrag van € 6.000,-- gevraagd. Volgens L. heeft verweerder  hem de codes gegeven om het geldbedrag via Western Union te kunnen opnemen. Op 14 juni 2011 is L vrij gekomen. Begin juli 2011 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen onder meer L. en verweerder op het kantoor van een Duitse advocaat, bij gelegenheid waarvan verweerder een bedrag van € 1.000,-- aan L. heeft gegeven. Op 24 augustus 2011 en 31 augustus 2011 heeft L. verklaringen afgelegd aan het Zollfahndungsamt in Essen en op 26 september 2011 aan de Regionale Recherche van de Regiopolitie Limburg-Noord.

3.3      De verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in de periode van 22 oktober 2010 tot 9 juli 2011. Ter voorkoming van een mogelijke overschrijding van de tuchtrechtelijke verjaringstermijnen heeft klager besloten om het verdere verloop van de strafrechtelijke procedure in Duitsland tegen verweerder niet af te wachten en een klacht in te dienen. De verklaringen die L. in augustus 2011 heeft afgelegd zijn in september 2011 ter kennis van het OM gekomen. 

3.4      Het OM wacht de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek jegens verweerder in Duitsland af alvorens een vervolgingsbeslissing jegens verweerder te nemen. Het OM heeft een eigen belang bij de klacht omdat L. een belangrijke rol speelt in het Nederlandse onderzoek naar D.  Het OM ziet de activiteiten van verweerder als een poging om de vervolging van D. te frustreren.

 

4          VERWEER

4.1      De klacht dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de klacht wordt ingediend meer dan 3 jaar na het beweerdelijk handelen. Bovendien is klager geen belanghebbende. De deken heeft geen aanleiding gezien om een dekenbezwaar in te dienen.

4.2      Verweerder heeft geen strafbaar feit gepleegd. Diverse personen, waaronder een notaris en een notarisklerk hebben verklaringen afgelegd welke haaks staan op de verklaringen van L. Klager stelt ten onrechte dat verweerder als verdachte wordt aangemerkt, dat is niet het geval. Klager behoeft voorts niet de uitkomst van het onderzoek in Duitsland af te wachten.

4.3      Klager maakt misbruik van klachtrecht. Klager wil verweerder via de tuchtrechter dwingen tot het afleggen van een verklaring. Verweerders zwijgrecht in de strafzaak conflicteert met verweerders informatieplicht in de tuchtrechtelijke procedure. Als verweerder aan zijn informatieplicht wordt gehouden zou die informatie zonder enige belemmering kunnen worden gebruikt als bewijsmiddel tegen verweerder maar ook tegen zijn cliënt D. Klager loopt met de klacht vooruit op de beoordeling door de strafrechter.

4.4      Verweerder is nog steeds de raadsman van D en daarmee tot geheimhouding verplicht. Dientengevolge kan verweerder zich in deze klachtzaak niet verweren.

 

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2     Ontvankelijkheid

          Verweerder heeft betoogd dat klager in zijn klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard vanwege te late indiening daarvan. De raad overweegt dat in verband daarmee twee belangen tegen elkaar dienen te worden overwogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.

5.3     Klager heeft onweersproken gesteld dat hij in september 2011 op de hoogte is geraakt van de verklaringen van L. De klacht is op 25 juli 2014 en derhalve binnen een termijn van drie jaren ingediend. De raad is van oordeel dat klager aldus binnen een redelijke termijn heeft geklaagd. Niet gebleken is dat verweerder in zijn verweer is geschaad ten gevolge van het tijdsverloop.

5.4     Verweerder heeft voorts betoogd dat klager in zijn klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De raad overweegt in dat verband dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan een ieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.5     Als niet dan wel onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat D. in Nederland zal worden vervolgd en dat verweerder D. nog steeds als advocaat bijstaat. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat voorts vast dat L. een belangrijke getuige is in de strafzaak tegen D. Voorts staat vast dat tegen verweerder een strafrechtelijk onderzoek in Duitsland loopt en dat afhankelijk van de uitkomst daarvan tegen verweerder ook in Nederland een strafrechtelijke procedure kan volgen.  Nu het mede tot de taak van het OM behoort om een behoorlijke rechtspleging en een eerlijk proces in strafzaken te bevorderen (vgl. HvD 02-12-1991, 1548) is de raad van oordeel dat klager door het beweerdelijk handelen van verweerder rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De raad is derhalve van oordeel dat klager wel kan worden ontvangen in zijn klacht.

5.6     Beoordeling klacht

          Verweerder heeft betoogd dat klager misbruik van klachtrecht maakt, omdat hetgeen verweerder in de tuchtrechtelijke procedure zou verklaren, vervolgens door het OM kan worden gebruikt in de strafzaak tegen verweerder alsook zijn cliënt D., ten gevolge waarvan verweerder zich in de tuchtrechtelijke procedure niet naar behoren kan verweren.

5.7     De raad overweegt dat in dat verband eveneens twee belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen, enerzijds het belang van klager dat het beweerdelijk handelen van verweerder tuchtrechtelijk wordt getoetst, en anderzijds het belang van verweerder om naar behoren verweer te voeren tegen de tegen hem ingediende klacht. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij nog steeds als raadsman optreedt voor D. Verweerders verplichting tot geheimhouding jegens zijn cliënt D. is derhalve nog altijd onverkort van toepassing. Klager heeft voorts onweersproken gesteld dat D in Nederland zal worden vervolgd. Klager heeft daarnaast gesteld dat het OM jegens verweerder nog geen vervolgingsbeslissing heeft genomen omdat het in afwachting is van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek jegens verweerder in Duitsland.

5.8     Gelet op de op verweerder jegens zijn cliënt D. rustende geheimhoudingsplicht en gelet op het feit dat verweerder mogelijk niet alleen de belangen van zijn cliënt D. maar ook zijn eigen belangen schaadt indien hij verklaart over de door klager aan de klacht ten grondslag gelegde feiten,  is de raad van oordeel dat van verweerder in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij in de onderhavige tuchtrechtelijke procedure verklaart over de hem verweten gedragingen.

5.9     Op basis van het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat klager slechts een selectie van het strafdossier aan de raad heeft voorgelegd, kan de raad de feiten in de onderhavige kwestie niet volledig vaststellen.  Dat brengt mede dat de raad evenmin kan vaststellen of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder, zodat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Daarbij overweegt de raad wel dat, indien het strafrechtelijk onderzoek tegen verweerder zou leiden tot een strafrechtelijke veroordeling, sprake zal zijn van een nieuw feit op grond waarvan opnieuw een klacht aan de deken, en vervolgens aan de raad, kan worden voorgelegd. De termijn van drie jaar van artikel 46g (nieuw) Advocatenwet gaat alsdan in zodra klager op de hoogte zal zijn van die strafrechtelijke veroordeling.   

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

1.    verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht;

2.    verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken, N.M. Lindhout-Schot , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 september 2015

verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten te Limburg

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

 

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl