Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:72

Zaaknummer

14-265A

Inhoudsindicatie

“Verzetzaak. Gegrond verzet, omdat klager heeft aangetoond voldoende belang te hebben bij zijn klacht. Ongegronde klacht tegen advocaat die – als getuige in een buitenlandse procedure - de titel van professor voert, terwijl hij hoogleraar op een ander vakgebied is geweest en het hoogleraarschap is geëindigd.”

Uitspraak

Beslissing van 17 maart 2015

in de zaak 14-265A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 oktober 2014 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 6 december 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 2 oktober 2014 met kenmerk 4013-1280, door de raad ontvangen op 3 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 21 oktober 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 21 oktober 2014 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 31 oktober 2014, door de raad ontvangen op 3 november 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 januari 2015 in aanwezigheid van verweerder. Klager is zonder voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen; op grond van een afschrift van een "power of attorney" is de heer E. de Vries namens hem verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 31 oktober 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder is in het kader van een gerechtelijke procedure bij een Israëlische rechtbank door de Israëlische advocaat van zijn cliënt gevraagd om als getuige/deskundige te worden gehoord door de rechter. Ten behoeve daarvan heeft verweerder in het kader van deze procedure een verklaring opgesteld waarboven, blijkens de Engelse vertaling, de term "Affidavit" is geplaatst.

2.3 De wederpartij van verweerders cliënt in deze procedure is een rechtspersoon naar Israëlisch recht. Klager is mede-aandeelhouder en bestuurder van deze rechtspersoon.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in de Israëlische procedure ten onrechte gebruik maakt van de titel "professor" en deze titel combineert met zijn titel als (Nederlandse) advocaat.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager wel degelijk belang heeft bij zijn klacht nu hij mede-aandeelhouder en mede-bestuurder is van de wederpartij van verweerders cliënt. Zodoende meent klager dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht.

3.3 Ter toelichting op zijn klacht stelt klager nog dat de aanduiding "professor" extra gewicht heeft gegeven aan verweerders verklaring en aan diens interpretatie van Nederlands recht in de Israëlische procedure. Dit zou anders geweest zijn, indien verweerder slechts had gezegd dat hij Nederlands advocaat was; dan zou de rechtbank zijn verklaring als meer partijdig beschouwen.

3.4 Klager wijst ten slotte op de strenge regelgeving in Israël, op grond waarvan het niet is toegestaan om oneigenlijke titels te voeren of oneigenlijke titels te gebruiken. In dat kader wijst klager op het feit dat het kantoor van verweerder ook recent een vestiging in Israël heeft geopend, zodat verweerder zich, terwijl hij gebruik maakt van de onjuiste titel van "professor", zich nu ook op de Israëlische markt richt.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 In zijn verzetschrift heeft klager aangevoerd dat hij een van de twee aandeelhouders is van het bedrijf, dat de wederpartij is van de cliënt van verweerder in de Israëlische procedure. Klager heeft bij zijn verzetschrift ook documenten gevoegd, waaruit blijkt dat hij mede-aandeelhouder en bestuurder is van deze onderneming. Op grond van deze omstandigheden, die door verweerder niet worden betwist, is de raad van oordeel dat de voorzittersbeslissing van 21 oktober 2014, inhoudend dat klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens gebrek aan rechtstreeks belang bij de klacht, geen stand kan houden. Door zijn mede-aandeelhouderschap en zijn functie als bestuurder heeft hij voldoende belang bij de onderhavige klacht.

4.3 Het verweer van verweerder dat de klacht niet door klager zelf is ingediend kan hier niet aan af doen. Klager heeft een afschrift van zijn identiteitsbewijs en een legalisatie door een Israëlische notaris aan de deken gezonden, die vervolgens daarvan afschriften aan de raad heeft gezonden. Op basis daarvan gaat de raad ervan uit dat klager zelf de onderhavige klacht heeft ingediend.

4.4 Op grond van het voorgaande verklaart de raad dan ook het verzet gegrond. Vervolgens komt de raad toe aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht.

4.5 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder als getuige in een Israëlische procedure.

4.6 Met betrekking tot verweerder geldt dat het in de artikelen 46 ev. van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij zijn handelen in die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.7 De raad dient de vraag te beantwoorden of verweerder, door in zijn hoedanigheid van getuige in een Israëlische procedure de titel te voeren van professor, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. De raad is van oordeel dat dit niet het geval is. Los van de vraag of verweerder de titel al dan niet terecht voert, ziet de raad namelijk geen aanleiding voor mogelijke schade aan dit vertrouwen door verweerders optreden als getuige in een buitenlandse procedure.

4.8 Ten overvloede merkt de raad op dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of een persoon een titel al dan niet terecht voert. Daarvoor zijn andere procedures.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-     verklaart het verzet gegrond.

-     verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen, G.J.W. Pulles en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl. Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl