Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:45

Zaaknummer

14-167

Inhoudsindicatie

Verzet. Geklaagd wordt dat advocaat van de wederpartij niet akkoord is gegaan met een uitstelverzoek. De raad is met de voorzitter van oordeel dat het verweerster vrij stond bezwaar te maken tegen het verzoek om uitstel. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van  9 maart   2015

in de zaak 14-167

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 12 november 2014 op de klacht van:

mevrouw W.

adres

klaagster

tegen:

mr. X

advocaat te U.

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 mei 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 21 oktober 2014 met kenmerk RvT 14-0141, door de raad ontvangen op 22 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 12 november 2014 heeft de voorzitter van de raad  (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 november 2014 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 23 november 2014 door de raad ontvangen op 23 november 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2015 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is –hoewel behoorlijk opgeroepen- niet bij die zitting verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 23 november 2014.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2    Verweerster behandelt voor de Rabobank een conflict van de bank met klaagster. Het geschil vindt zijn oorzaak in een huurovereenkomst betreffende een bankkluis. In 2004 is deze kluis zonder medeweten van klaagster geopend en er is nu een geschil over de kosten gemoeid met de huur van de kluis, de wijze waarop de inhoud daarvan is verantwoord en de (verdere) afwikkeling van de relatie tussen klaagster en de Rabobank.

2.3    De Rabobank heeft klaagster in rechte betrokken. In eerste instantie heeft de kantonrechter de vordering van de Rabobank bij verstek toegewezen.

2.4    Klaagster is in verzet gegaan. In de verzetprocedure is klaagster bij vonnis d.d. 24 december 2013 grotendeels in het ongelijk gesteld. Klaagster heeft op 18 maart 2014, door haar (nieuwe) advocaat mr. Adank, een appeldagvaarding uit laten brengen waarbij werd gedagvaard tegen 17 maart 2015. In de procedure in eerste aanleg werd klaagster door een andere advocaat bijgestaan.

2.5    Verweerster heeft vervolgens op 27 maart 2014 een anticipatie-exploit laten uitbrengen waarbij de zaak op 8 april 2014 op de rol werd gebracht. Intussen werden er over en weer voorstellen gedaan om de zaak te schikken. Op 22 april 2014 heeft mr. Adank verweerster een e-mail gestuurd waarin een voorstel was verwoord, welk voorstel hij nog niet met klaagster had besproken. Verweerster heeft mr. Adank per e-mail van diezelfde datum laten weten dat de bank bereid was daarmee akkoord te gaan. Vervolgens ontving verweerster een fax van klaagster waarin klaagster meedeelde niet akkoord te gaan met het voorstel.

2.6    Bij brief d.d. 14 mei 2014 heeft verweerster klaagster een brief geschreven waarin het volgende is vermeld: “In goede orde ontving ik uw faxbrieven d.d. 25 april en 5 mei jl.. Naar aanleiding  van de fax van 25 april jl. berichtte mr. Adank mij dat hij mij zou laten weten wat u nog verder zou willen buiten het voorstel dat mr. Adank en ik reeds besproken hadden. Zie bijgaande mailwisseling d.d. 22-25 april jl. met mr. Adank. Daarop heb ik niet meer van hem gehoord. Ik begrijp dat hij nu niet meer voor u optreedt. Daarom aan u het verzoek om een tegenvoorstel te doen, zoals eerder met mr. Adank was afgesproken. Voor de overige opties die de bank heeft geschetst, verwijs ik u naar bijgaande mail d.d. 22 april jl. aan de heer Gelder. In afwachting van uw reactie behoud ik mij namens de bank alle rechten voor.”

2.7    Ter rolle van 13 mei 2014 heeft mr. Adank verweerster laten weten dat hij opnieuw een uitstelverzoek had ingediend bij het hof zodat klaagster in de gelegenheid gesteld zou worden om een opvolgende advocaat te zoeken.

2.8    Verweerster heeft laten weten dat zij niet akkoord ging met een uitstel. Op het H14 formulier d.d. 26 mei 2014 dat de procesadvocaat van verweerster bij het hof heeft ingediend is het volgende vermeld: “De problematiek in deze zaak sleept zich reeds 10 jaar voort. De wederpartij probeert op allerlei manieren de zaak te vertragen: in eerste instantie zou de zaak pas in maart 2015 dienen, door anticipatie dezerzijds is dit een jaar vervroegd. Vervolgens heeft de wederpartij eerst verstek laten gaan en daarna het griffierecht zo laat mogelijk betaald. Nu is een advocaatwissel aan de orde. De bank heeft belang bij een voortvarende behandeling. Overigens treedt mr. Adank niet meer op als procesvertegenwoordiger en staat het hem derhalve niet vrij om uitstelverzoeken namens appellante in te dienen.”

2.9    Bij brief van 26 mei 2014 heeft klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend. Deze klacht is voor de raad de vijfde klacht van klaagster over de wijze waarop verweerster de belangen van de Rabobank behartigt. De vier eerdere klachten zijn door de raad behandeld onder zaaknummers 13-11, 13-233, 13-234 en 14-58. Al deze klachten zijn door de voorzitter van de raad als kennelijk ongegrond afgewezen kort gezegd omdat klaagster daarbij telkens voorbij zag aan het feit dat aan verweerster als advocaat van de Rabobank een grote mate vrijheid toekomt om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze die zij aangewezen vindt. Klaagster heeft in alle vier de zaken verzet ingesteld. In alle zaken is het verzet door de raad ongegrond verklaard.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

Niet akkoord te gaan met een verzoek om uitstel van twee weken voor het zoeken van een nieuwe advocaat door klaagster en daarbij letterlijk en figuurlijk valse argumenten te gebruiken.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich niet kan vinden in de beslissing van de voorzitter. Zij voert daartoe onder meer aan dat verweerster feiten selectief weergeeft danwel verdraait en dat de voorzitter blijk heeft gegeven van een gebrek aan onpartijdigheid.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    De raad is met de voorzitter van oordeel dat het verweerster vrij stond om bezwaar te maken tegen het door klaagster gedane verzoek tot uitstel.

4.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kan het overigens door klaagster aangevoerde niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden afgewezen.

4.4    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.T. Bolt, R.P.F. van der Mark en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2015.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.