Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:7

Zaaknummer

R. 4610/14.195

Inhoudsindicatie

Verweerster wordt verweten dat zij de cassatietermijn onbenut heeft laten verstrijken, dat zij betwist in een bestuursrechtelijke procedure voor klaagster te hebben opgetreden alsmede dat zij slecht bereikbaar is dan wel niet reageert.

Inhoudsindicatie

Vast staat dat verweerster de cassatietermijn heeft laten verstrijken en dat zij heeft nagelaten klaagster hierover te informeren alsmede klaagster te informeren welke acties hierop kunnen worden ondernomen. De overige klachtonderdelen zijn deels niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop en de overige klachtonderdelen kunnen op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Ter zake de gevraagde schadevergoeding is de tuchtrechter niet bevoegd een oordeel te geven.

Inhoudsindicatie

Klacht deels gegrond deels niet-ontvankelijk deels ongegrond

Inhoudsindicatie

Maatregel berisping

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 augustus 2014 aan de raad met kenmerk R 2014/74, door de raad ontvangen op 29 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 november 2014 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is met schriftelijke vooraankondiging niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Sinds medio 2009 heeft verweerster klaagster in verschillende zaken bijgestaan.

2.3 De klachten van klaagster zien op werkzaamheden van verweerster in twee verschillende zaken, een strafzaak en een bestuursrechtelijke kwestie.

2.4 In de strafrechtelijke procedure heeft verweerster klaagster bijgestaan gedurende een deel van het hoger beroep.

2.5 Op 21 januari 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag een arrest gewezen waarbij klaagster op één punt is veroordeeld.

2.6 Klaagster heeft verweerster verzocht cassatie in te stellen tegen dit arrest.

2.7 In overleg met verweerster heeft klaagster op 1 februari 2013 zelfstandig beroep in cassatie ingesteld.

2.8 Klaagster heeft verweerster vervolgens op de hoogte gesteld van een formele aanzegging van 13 juni 2013 die klaagster van de Hoge Raad had ontvangen.

2.9 Bij e-mail van 25 juni 2013 heeft verweerster bevestigd deze aanzegging te hebben ontvangen, dat de daarin genoemde datum in haar agenda is genoteerd en dat klaagster tijdig een concept schriftuur zou ontvangen. Deze schriftuur heeft klaagster niet ontvangen.

2.10 De Hoge Raad heeft klaagster op 15 oktober 2013 niet ontvankelijk verklaard in de cassatie nu hij geen schriftuur had ontvangen.

2.11 De bestuursrechtelijke zaak betreft een zaak tegen de gemeente Rotterdam uit 2010. Verweerster heeft destijds een brief aan de gemeente gezonden en heeft sindsdien geen actie meer ondernomen.

2.12 Bij brief van 28 augustus 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij:

a. een termijn heeft laten verstrijken in het kader van de ingestelde cassatie;

b. ontkent in de bestuursrechtelijke zaak voor klaagster te hebben opgetreden ondanks de hiervoor aangevraagde toevoeging;

c. slecht bereikbaar was en regelmatig niet reageerde op klaagsters verzoek contact op te nemen.

Voorts heeft klaagster verzocht om een schadevergoeding.

 

4 VERWEER

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerster stelt dat zij de aanzegging van de 60 dagen termijn niet rechtstreeks van de Hoge Raad heeft ontvangen ondanks dat zij zich als klaagsters advocaat had gesteld. Klaagster heeft de aanzegging wel ontvangen en heeft verweerster daarvan op de hoogte gebracht. Verweerster heeft gesteld dat de termijn niet in de agenda is terechtgekomen en ongebruikt is verstreken. Verweerster heeft aangegeven dat dit haar spijt.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b

 Verweerster heeft gesteld dat zij in de bestuursrechtelijke zaak in 2010 voor klaagster heeft uitgezocht hoe het zat met het beslag dat Sociale Zaken en Werkgelegenheid had laten leggen op klaagsters uitkering. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster klaagster bericht dat de beslissingen inmiddels onherroepelijk waren en dat daartegen geen rechtsmiddel openstond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c

 Verweerster heeft betwist dat zij slecht bereikbaar zou zijn en niet zou hebben gereageerd op verzoeken van klaagster om contact op te nemen.

 

5 BEOORDELING

5.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a

Vooropgesteld zij dat een advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig dient te behandelen. De raad stelt vast dat verweerster niet heeft zorggedragen voor indiening van een cassatieschriftuur. Verweerster heeft onzorgvuldig gehandeld, waardoor klaagster de mogelijkheid van een beoordeling in cassatie is ontnomen. Voorts is van belang of de advocaat die een fout heeft gemaakt dit ook inziet en jegens zijn cliënt heeft erkend. Ook dient de betreffende advocaat zijn cliënt te informeren over de verdere gang van zaken waarbij behoort, bijvoorbeeld de mogelijkheid van aansprakelijkstelling. Op basis van de stukken is niet gebleken van enige activiteit van de zijde van verweerster zoals door gedragsregel 11 voorgeschreven. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b

In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. In het algemeen geldt – volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline – dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem als klachtwaardig geachte handelwijze dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen. Dat past ook in de lijn van het Wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet (nr. 32 382, zoals thans aanhangig bij de Eerste Kamer). In dit voorstel wordt een nieuw artikel 46 g Advocatenwet bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, verloopt de termijn voor het indienen van het klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

Gelet op het vorenstaande is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is, nu dit ziet op een gedraging van verweerster van vier jaar geleden.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.3 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting en meer in het bijzonder gelet op de tegenstrijdige verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verweerster slecht bereikbaar was en regelmatig niet heeft gereageerd op verzoeken van klaagster om contact met haar op te nemen.

 5.4 Voor zover klaagster een schadevergoeding vordert, dient zij zich te  wenden tot de civiele rechter nu de tuchtrechter geen bevoegdheid  heeft over een dergelijke vordering een oordeel te geven.

 

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart klachtonderdeel b niet-ontvankelijk, klachtonderdeel c ongegrond en klachtonderdeel a gegrond en legt ter zake aan verweerster de maatregel van berisping op.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin,(plaatsvervangend) voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 januari 2015.

griffier voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT BREDA

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4814 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl