Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:32

Zaaknummer

14-159

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat waarbij verweerder een brief van klager aan de rechtbank met een ongepaste begeleidende tekst aan de advocaat van de wederpartij heeft gestuurd. Verweerder gebruikt bewoordingen over zijn cliënt richting de wederpartij die zo weinig respect toonden dat het nauwelijks toelichting behoeft dat dergelijke tekst niet toelaatbaar was. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 2 februari 2015

in de zaak 14-159

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 29 september 2014 met kenmerk RvT 14-0049/TRC/fd, door de raad ontvangen op 30 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de in 1.1 genoemde brief met de daarin genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In januari 2013 heeft klager advies aan verweerder gevraagd in verband met een geschil met woningbouwstichting X in Y. Het geschil betrof het eigenaarschap van appartementen die gelegen zijn boven grond en commerciële ruimte van klager. Het advies van verweerder aan klager van 15 januari 2013 was om de grond aan de woningbouwstichting te verkopen of om een recht van opstal te verlenen tegen een zo hoog mogelijke vergoeding.

2.3    Klager heeft na het advies van 15 januari 2013 geen contact meer met verweerder opgenomen tot 20 mei 2013. Klager had inmiddels een dagvaarding van de woningbouwvereniging gekregen en verzocht om een bespreking met verweerder, welke plaatsvond op 24 mei 2013. Klager en X probeerden een schikking te bereiken en toen dat niet lukte heeft verweerder namens klager een conclusie van antwoord ingediend. Bij tussenvonnis is een comparitie van partijen bepaald op 27 november 2013. In het tussenvonnis heeft de rechtbank een aantal vragen gesteld die tijdens de comparitie aan de orde zouden komen. Verweerder heeft het tussenvonnis niet aan klager doorgestuurd, maar heeft hem slechts de datum van de comparitie doorgegeven.

2.4    Tijdens de comparitie hebben partijen een schikking onder voorbehoud bereikt, waarbij klager een vergoeding zou krijgen van EUR 16.000,- voor de eigendom van de grond én waarbij hij een eeuwigdurend recht van opstal zou krijgen voor zijn commerciële ruimte. Voordat de schikking definitief werd, heeft klager zich bedacht en heeft hij verweerder verzocht om de rechtbank te vragen om uitspraak te doen. Verweerder heeft de rechter een brief gestuurd, waarin hij antwoord gaf op de vragen die door de rechtbank waren gesteld in het tussenvonnis, welke brief hij ongeopend retour heeft gekregen van de rechtbank. Op verzoek van klager heeft verweerder deze brief alsnog ingediend bij de rechtbank en heeft hem tevens naar de advocaat van de wederpartij gestuurd met de volgende begeleidende e-mail:

“Amice,

Bijgevoegd mijn brief aan de rechtbank met het verzoek om spoedig vonnis te wijzen.

Als bijlage bij de brief zit een (niet zoveel zeggende) brief van mijn cliënt. Hij stond er op dat ik die 1:1 doorstuurde aan de rechter. Ik vond dat een minder goed idee, maar ach. Ik zou zeggen lees ‘em ter lering en vermaak. Het lijkt mij niet een brief die voor u aanleiding geeft om direct te moeten reageren…”

Vervolgens heeft de rechtbank vonnis gewezen en besloten dat de woningbouwstichting eigenaar is van de appartementen en dat er een recht van opstal moet komen voor klager. Partijen dienen zelf te onderhandelen over de hoogte van de vergoeding daarvoor.

2.5    Bij brief van 6 februari 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    pas tijdens de zitting een brief van de rechter tevoorschijn haalde, met daarin een aantal vragen over de zaak, met als gevolg dat klager hier niet adequaat op kon reageren;

b)    klager heeft geadviseerd om akkoord te gaan met een voorstel van de wederpartij, terwijl dit achteraf geen redelijk voorstel was;

c)    een brief van klager aan de rechtbank via e-mail naar de advocaat van de wederpartij heeft gezonden met een ongepaste begeleidende tekst;

d)    klager niet heeft gewaarschuwd voor het feit dat het doorzenden van de betreffende brief aan de rechtbank een minder goed idee zou zijn.

4    VERWEER

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hem past geen (tuchtrechtelijk) verwijt omdat:

4.1    in de brief van de rechter vragen werden gesteld aan de wederpartij als gevolg van de conclusie van antwoord van verweerder. De vragen waren dermate juridisch inhoudelijk van aard dat volledige bespreking vooraf kostenverhogend voor klager zou hebben gewerkt. Verweerder heeft klager goed voorbereid op de zitting zonder de vragen in detail vooraf met klager te bespreken. Daarnaast heeft verweerder zichzelf goed voorbereid op mogelijke antwoorden van de wederpartij op de aan hem gestelde vragen en zijn mogelijke weerlegging ervan;

4.2    verweerder het bereikte onderhandelingsresultaat een goed resultaat acht. Het is hem niet duidelijk waarom klager achteraf van mening is geweest dat het voorstel niet redelijk was;

4.3    verweerder zijn verontschuldigingen heeft aangeboden voor het feit dat klager de begeleidende e-mail als onplezierig of kwetsend heeft ervaren. Verweerder heeft de e-mail geschreven, omdat hij wilde voorkomen dat de brief van klager aan de rechter aanleiding zou vormen voor de wederpartij om de zaak nodeloos te verlengen door op de brief te reageren en aktes op te vragen. Dit zou leiden tot hogere kosten voor klager;

4.4    Verweerder heeft klager voorafgaand aan verzending telefonisch en bij e-mail van 3 december 2013 geadviseerd de brief aan de rechter niet in te brengen.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad  derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    Het eerste klachtonderdeel a) betreft het niet doorsturen aan klager van het tussenvonnis van de rechtbank. Voorop staat dat een advocaat altijd verplicht is belangrijke stukken en correspondentie met de cliënt te delen. Door een wezenlijk stuk als een tussenvonnis niet door te sturen aan zijn cliënt heeft verweerder klachtwaardig gehandeld. Zijn stelling dat hij de vragen van de rechtbank in het tussenvonnis telefonisch met klager heeft besproken, zodat klager voldoende op de hoogte was, doet hier niet aan af. Bovendien ontkent klager dit en daarmee is het aan verweerder om dat delen van die wezenlijke informatie met klager aannemelijk te maken. Daarin is verweerder niet geslaagd en klachtonderdeel a) wordt dan ook gegrond verklaard.

5.3    Klachtonderdeel b) vergt een inhoudelijk oordeel over het bereikte onderhandelingsresultaat. Partijen verschillen van mening of de getroffen schikking redelijk was. Het is voor gegrondverklaring van een dergelijke klacht nodig dat duidelijk uit de verf komt dat de beklaagde advocaat inhoudelijk is tekortgeschoten en daarmee de belangen van zijn cliënt heeft geschaad. Dat het bereikte onderhandelingsresultaat evident onredelijk en niet in het belang van klager was, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Daarbij is mede van belang dat tijdens de behandeling van de klacht is gebleken dat het uiteindelijke voorstel dat klager heeft geaccepteerd niet wezenlijk afweek van het bereikte onderhandelingsresultaat. Onder die omstandigheid kan niet geoordeeld worden dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.4    Verweerder heeft de brief van klager aan de rechtbank met een e-mail naar de advocaat van de wederpartij gestuurd. Dat klager de begeleidende tekst in deze e-mail als ongepast heeft ervaren, komt de raad begrijpelijk voor. De bewoordingen die verweerder gebruikt tonen zo weinig respect voor zijn cliënt dat het nauwelijks toelichting behoeft dat een dergelijke tekst niet toelaatbaar is. Dat de e-mail van confraternele aard was, doet hier niet aan af. Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld en het klachtonderdeel c) wordt gegrond verklaard.

5.5    Met klachtonderdeel d) stelt klager dat verweerder hem niet heeft gewaarschuwd voor het feit dat het doorzenden van de brief aan de rechtbank een minder goed idee zou zijn. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist door te wijzen op zijn e-mail van 3 december 2013 aan klager. Daarin licht verweerder uitgebreid toe wat de gevolgen kunnen zijn van het versturen van nieuwe stukken aan de rechtbank en daaruit blijkt ook duidelijk dat verweerder dit niet zinvol - en zonde van het geld - achtte. Derhalve kan klager niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet is gewaarschuwd door verweerder. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Bij het opleggen van een maatregel neemt de raad enerzijds in aanmerking dat het de eerste keer is dat verweerder een klacht tegen zich gegrond ziet verklaren. Anderzijds merkt de raad op dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in het besef dat hij een volgende keer anders zou moeten handelen. Gezien alle omstandigheden tezamen acht de raad het opleggen van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a) en c) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b) en d) ongegrond;

-    legt aan verweerder op een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs R.J.A. Dil, R.P.F. van der Mark, C.W.J. Okkerse, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2015.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.