Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:51

Zaaknummer

14-199

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar over ontoelaatbare uitlatingen door verweerster in e-mails aan haar cliënte / klaagster. Grenzen van wat als behoorlijke communicatie heeft te gelden vergaand overschreden. Gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 13 april 2015

in de zaak 14-199

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 15 december 2014 met kenmerk 14-49, door de raad ontvangen op 16 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 16 februari 2015 in aanwezigheid van zowel de deken als verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 vermelde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster is de advocaat geweest van mevrouw [S], hierna te noemen ‘[S]’, in haar echtscheidingsprocedure. Op 18 november 2014 vond bij het gerechtshof te Arnhem de mondelinge behandeling plaats van een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de alimentatiebeschikking van de rechtbank hangende de behandeling van het hoger beroep tegen die beschikking. Verweerster had tegen dat verzoek schriftelijk verweer gevoerd.

2.3    Op 11 november 2014 heeft [S] bij mail aan verweerster gegevens verstrekt en gevraagd of zij, [S],  bij de zitting van het Hof in Arnhem aanwezig moest zijn en of deze zitting op 18 november plaatsvond.

2.4     Op 15 november 2014 mailde verweerster aan [S]: “Ik ga de 18 NOV. NIET naar de zitting in ARNHEM. Een oom van mij is overleden. Ik werk een paar dagen niet. Ik vind het ook niet belangrijk. Want alles staat toch op papier wat moet ik om 9 uur in Arnhem zeggen tegen de rechters! Onzin. Jij mag gaan zonder mij. Moet je zelf weten. Ik ga nogmaals NIET!”

2.5    Op 16 november 2014 heeft [S] als volgt geantwoord: “Gecondoleerd met het verlies van je oom. Wat moet ik zeggen tegen de rechter? Ik verwacht van jou als mijn advocaat dat je mij verdedigd in Arnhem als het onzin was zou het niet plaatsvinden. Ik vind het echt erg dat je mijn hoger beroep als onzin ziet. Dit vind ik echt onprofessioneel en had ik niet van jou verwacht. Hoe kan ik alleen gaan zonder advocaat? Iemand moet mijn hoge beroep verdedigen anders heeft het geen zin en wordt het pas echt onzin. Ik verwacht dat jij aanwezig bent zo niet wil ik graag al mijn papieren terug en houdt het hierbij op.”

2.6    Verweerster heeft daarop op 17 november 2014 als volgt gereageerd: “Wat een brutale mens ben je! Hoe durf je !!!! Ik bepaal zelf wat ik wel en niet doe! Ben je helemaal doorgedraaid? Ja. Ik vind het onzin om naar Arnhem te gaan als ik het al op papier heb staan. Het is ook onzin allemaal en dat weet je best. Wat een kreng ben je toch en wat een rot opmerking!! Ga maar op zoek naar een advocaat want ik heb geen zin in zo een ondankbare mens als je! Ik ga zeker geen tijd en energie meer in je stoppen. Je dossier krijg je van mij. Eerst moet je wel mijn kosten betalen. Eigen bijdrage € 287,--. Ik stuur je een factuur vandaag op. Heb genoeg veel werk gratis voor je gedaan. Als je iets wilt bespreken met mij maak maar eerst een afspraak. Ik reageer NIET MEER op je mails!!”

2.7    Naar aanleiding van deze laatste mail heeft [S] contact met het ordebureau opgenomen. De deken heeft daarop verweerster telefonisch en per mail aangesproken op de noodzaak van het verlenen van bijstand ter zitting en het zo nodig regelen van waarneming.

2.8    Verweerster heeft nog op tijd een waarnemer bereid gevonden [S] ter zitting van het Hof bij te staan.

2.9    Het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is toegewezen. Verweerster heeft [S] bij brief d.d. 19 november 2014 laten weten dat zij zich genoodzaakt zag wegens een vertrouwenskwestie haar verdediging van [S] te beëindigen en haar werkzaamheden neer te leggen. In het slot van die brief heeft verweerster geschreven de gang van zaken ontzettend te betreuren en het spijtig te vinden wat er tussen hen is voorgevallen. Haar reactie op [S]’s mail kan zij niet goed praten, en zij heeft daar ook oprecht ontzettend spijt van, aldus verweerster in haar brief.

2.10    Bij brief d.d. 21 november 2014 heeft verweerster aan [S] de overdracht van haar dossier aan de opvolgend advocaat bevestigd. Aan het slot daarvan heeft zij geschreven: “Ik wens nogmaals stil te staan bij het feit dat ik de reden van de beëindiging van onze samenwerking zeer betreur. Ik heb de samenwerking met u als positief ervaren. Aan u zeker geen blaam. Ik had mij als professioneel moeten gedragen en ook op die wijze met u moeten omgaan. Ik heb dat niet gedaan en dat vind ik ook erg spijtig. Het spijt mij oprecht dat ik tegen u ben uitgevallen. Nogmaals aan u heeft het zeker niet gelegen.´

3    KLACHT

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster zich in haar emailberichten van 15 en 17 november 2014 op ontoelaatbare wijze jegens [S] heeft uitgelaten, en aldus in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij als advocaat behoorde te betrachten.

4    VERWEER

4.1    Voorafgaand aan de gewraakte mailwisseling had verweerster al in een gesprek met [S] uitleg gegeven over de aard van de zitting bij het Hof en haar verteld dat zij wegens haar persoonlijke situatie niet naar de zitting kon gaan, onder geruststelling dat zij de grieven tegen de schorsing duidelijk op papier had gezet. Zij had de indruk gekregen dat [S] daarmee akkoord ging.

4.2    Haars inziens rechtvaardigde het belang van de zaak eigenlijk niet dat zij in de gegeven omstandigheden bijstand ter zitting zou moeten verlenen. Het ging om een kinderalimentatie van € 50,00 per maand die toch door de gemeente met de bijstanduitkering aan [S] zou worden verrekend.

4.3    Zij heeft zich al snel na de mailwisseling gerealiseerd dat zij toch voor vervanging diende te zorgen, en had daar al actie toe ondernomen voordat de deken haar op 17 november 2014 aansprak.

4.4    Zij was toentertijd erg van slag door het overlijden van haar oom, nadat niet lang daarvoor ook haar broer was komen te overlijden. De opmerking van de deken in het telefoongesprek van 17 november 2014 ‘dat ook wanneer de hele wereld overlijdt, u als professional hebt te zorgen voor een goede waarneming’ heeft haar erg aangegrepen.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    De raad is van oordeel dat verweerster met haar mails van 15 en 17 november 2014 aan klaagster de grenzen van wat als behoorlijke communicatie heeft te gelden vergaand heeft overschreden. In haar mails geeft verweerster blijk van een ernstig gemis aan respect jegens [S]. Of het nu wel of niet terecht was dat zij in de gegeven omstandigheden gelet op het met de zaak gemoeide belang af wilde zien van verschijning, de wijze waarop verweerster haar cliënte te verstaan heeft gegeven dat zij hoe dan ook niet naar de zitting zou gaan, is onbehoorlijk geweest.

5.3    De toonzetting en de gekozen bewoordingen, in het bijzonder ‘Wat een brutale mens ben je’ , ‘Ben je helemaal doorgedraaid’ en ‘Wat een kreng ben je toch’  zijn agressief en beledigend, en zijn volledig in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

5.4    De persoonlijke verdrietige omstandigheden waarin verweerster indertijd verkeerde kunnen geen rechtvaardiging bieden voor dergelijke uitingen jegens haar cliënte.

5.5    Hetzelfde geldt voor het verschil in opvatting tussen verweerster en [S] omtrent de noodzaak voor bijstand ter zitting. Al zou het zo zijn geweest dat [S] in deze en onder deze omstandigheden wellicht (te) veel van verweerster verwachtte, dan nog rechtvaardigt dat niet de wijze waarop verweerster [S] in haar e-mails heeft bejegend.

5.6    Dat verweerster toch alsnog op 17 november 2014 vervanging voor de zitting van 18 november 2014 heeft geregeld kan haar niet disculperen, evenmin als de verontschuldigingen in haar brieven aan [S] van 19 en 21 november 2014. Het bezwaar van de deken is dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op diezelfde verontschuldigingen in haar brieven aan [S] volstaat de raad met oplegging van de hierna te noemen maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart het bezwaar van de deken gegrond.

Aan verweerster wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de volgende samenstelling: mr M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. E. Bige, F.A.M. Knüppe, L.A.M.J. Pütz en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2015.

griffier    voorzitter