Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:22

Zaaknummer

R. 4546/14.131

Inhoudsindicatie

Klaagsters zijn vennootschappen die na indiening van de klacht failliet zijn verklaard. De klacht betreft belangenverstrengeling omdat verweerder tegen de directeur van klaagsters is opgetreden, in een situatie waarin die directeur lid is van dezelfde business club waarvan verweerder voormalig lid is.

Inhoudsindicatie

De voorzitter acht de klacht kennelijk ongegrond. De raad overweegt dat het faillissement van klaagsters, gelet op de Faillissementswet, geen grond vormt voor schorsing van de tuchtrechtelijke procedure. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 6 juni 2014, door de raad ontvangen op 10 juni 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 23 juni 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 25 juni 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 7 juli 2014, door de raad ontvangen op 8 juli 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 december 2014 in aanwezigheid van R. W namens klaagster, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Bij brief van 18 september 2013 heeft verweerder klaagster bericht dat hij de belangen van klaagsters wederpartij behartigt in het kader van een geschil over de verschuldigdheid van schadevergoeding.

2.3 Bij e-mail van 27 september 2013 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder laten weten dat naar de mening van zijn cliënte sprake is van belangenverstrengeling.

2.4 Verweerder is voormalig lid van de R. te Z.. De directeur van klaagster is thans lid van die R..

2.5 Bij brief van 4 maart 2014 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2.6 Op 4 juli 2014 is klaagster sub 1 failliet verklaard en op 30 oktober 2014 klaagster sub 2.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klaagster verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling door tegen klaagster op te treden, terwijl de directeur van klaagster en verweerder elkaar persoonlijk kennen.

3.3 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Allereerst ziet de raad zich – ambtshalve – voor de vraag gesteld of het faillissement van klaagster dient te leiden tot schorsing van deze tuchtrechtelijke procedure. De raad is van oordeel dat dat niet het geval is.

Artikel 29 van de Faillissementswet ziet op tijdens de faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben. Daarmee is dit artikel niet van toepassing op een tuchtrechtelijk geding nu het daar niet gaat om voldoening van een vordering uit de boedel. 

Artikel 27 van de Faillissementswet ziet op rechtsvorderingen die tijdens de faillietverklaring aanhangig zijn en door de schuldenaar (in dit geval: klaagster) ingesteld zijn. In dergelijke gevallen wordt het geding op verzoek van de gedaagde (in dit geval: verweerder) geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen. Dit artikel biedt geen grondslag voor schorsing van deze tuchtrechtelijke procedure, reeds omdat verweerder niet om schorsing heeft verzocht. 

Andere mogelijke gronden voor schorsing van deze tuchtrechtelijke procedure zijn naar het oordeel van de raad niet voorhanden. 

5.2 Gelet op de stukken, waaronder de brief van 4 maart 2014 waarmee de klacht is ingediend, wordt de voorzittersbeslissing geacht te zien op beide vennootschappen die in de onderhavige beslissing als klaagster worden vermeld.

5.3 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit onder randnummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.4 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de klacht dan die van de voorzitter. De raad verenigt zich met haar beoordeling van de klacht en maakt die tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.J. van der Gouw, P.S. Kamminga, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2015.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.