Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:126

Zaaknummer

7325B

Inhoudsindicatie

Verwijt zich nonodig grievend te hebben uitgelaten: ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 20 april 2015

in de zaak 7325B

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 14 oktober 2014, onder nummer 14-013A, aan partijen toegezonden op 14 oktober 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:268.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 november 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 maart 2015, waar beide partijen zijn verschenen, klaagster vergezeld van haar gemachtigde. De gemachtigde van klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door als raadsvrouwe klakkeloos, onnodig grievende vergaande juridische verwijten en kwalificaties aan het adres van klaagster in haar processtukken te maken en zich onnodig escalerend en onprofessioneel op te stellen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Tussen klaagster en de cliënte van verweerster bestond een geschil over de eigendom van een luxe motorjacht. Klaagster heeft met haar gemachtigde als advocaat de cliënte van verweerster gedagvaard bij exploot van 25 april 2013. Verweerster heeft de advocaat van klaagster daarop geschreven dat zij zijn cliënte, klaagster,  in overweging geeft de dagvaarding niet aan te brengen, en dat haar cliënte zich anders beraadt op een klacht tegen de advocaat van klaagster. Kort na de aanvang van die civiele procedure heeft verweerster namens haar cliënte een klacht tegen de advocaat van klaagster ingediend (op grond van rauwelijks dagvaarden).  Daarop heeft de advocaat van klaagster een klacht tegen verweerster ingediend (wegens het te onpas inzetten van het tuchtrecht), en tevens namens klaagster de onderhavige klacht.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft in de onderhavige zaak geoordeeld dat klaagster onvoldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom de door haar aangehaalde uitlatingen onnodig grievend zijn, gegeven de omstandigheden en onderlinge relatie tussen klaagster en de cliënte van verweerster. De klacht is vervolgens ongegrond verklaard.

5.2    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

Het hof voegt daar enkel nog aan toe dat de geciteerde uitlatingen grotendeels feitelijke omschrijvingen van de door de cliënte van verweerster aan het adres van klaagster gemaakte verwijten betreffen, die op zichzelf nog geen onnodig grievende uitlatingen opleveren.  

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 14 oktober 2014 onder nr. 14-013A, waarvan beroep.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.R.J. de Groot, P.T. Gründemann, W.A.M. van Schendel C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2015.