Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-08-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:173
Zaaknummer
L 322 - 2014
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Voorzitter heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder klaagster verkeerd heeft geadviseerd. Het verzet levert geen nieuwe gezichtspunten op zodat er geen plaats is voor verder onderzoek naar de klacht. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 24 augustus 2015
in de zaak L322-2014
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 6 januari 2015 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 17 december 2014 met kenmerk DOK14-139 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 6 januari 2015 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 januari 2015 is verzonden aan klaagster en verweerder.
1.3 Bij brief d.d. 22 januari 2015, op 24 januari 2015 per fax door de raad ontvangen, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 mei 2015 in aanwezigheid van klaagster. Verweerder heeft de raad voorafgaand aan de zitting bericht dat hij niet ter zitting zou verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klaagster d.d. 22 januari 2015 ;
- het nagekomen faxbericht van klaagster d.d. 20 april 2015;
- het nagekomen e-mailbericht van klaagster d.d. 24 april 2015;
- de nagekomen brief van verweerder d.d. 12 mei 2015.
2 FEITEN en klacht
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.
2.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder klaagster verkeerd heeft geïnformeerd en geadviseerd, waardoor het vermogen van klaagster is afgenomen.
2. verweerder aan klaagster een voorschotdeclaratie heeft toegezonden, terwijl een toevoeging voor gefinancierde rechtsbijstand was aangevraagd.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in:
Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Zij twijfelt aan de volledigheid van het dossier. Verweerder heeft haar niet geadviseerd af te zien van een kort geding, maar heeft gezegd dat de termijn verstreken was, dit ten onrechte. Verweerder heeft niets ondernomen, terwijl klaagster wel bewijzen heeft overgelegd.
4 BEOORDELING
4.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder klaagster verkeerd heeft geadviseerd. Het is begrijpelijk dat verweerder, bij gebrek aan overtuigend bewijs dat klaagster aan haar hypothecaire verplichtingen jegens X had voldaan, klaagster heeft geadviseerd om geen kort geding procedure jegens X aanhangig te maken, nu een dergelijke procedure onvoldoende kans van slagen zou hebben.
4.3 In verzet heeft klaagster gesteld dat verweerder haar niet heeft geadviseerd om af te zien van een kort geding, maar dat verweerder ten onrechte heeft gezegd dat de termijn was verstreken. Uit de e-mailberichten van verweerder aan klaagster d.d. 1 en 14 april 2014 blijkt evenwel dat klaagsters stelling feitelijk onjuist is. In de e-mailberichten d.d. 1 en 14 april 2014 heeft verweerder aan klaagster duidelijk gemaakt dat een kort geding procedure kansloos zou zijn, omdat klaagster geen overtuigend bewijs had overgelegd waaruit bleek dat zij aan haar hypothecaire verplichtingen jegens X had voldaan. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt voorts niet dat klaagster aan verweerder de benodigde bewijsstukken heeft verstrekt.
4.4 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond bevonden.
4.5 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken, N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 augustus 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
en per email aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.