Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:15

Zaaknummer

R. 4523/14.108

Inhoudsindicatie

Ook in het kader van het verzet is niet komen vast te staan de verwijten dat verweerder zonder toestemming van klaagster werkzaamheden heeft verricht dan wel de belangen van klaagster niet naar behoren zou hebben behartigd.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 12 mei 2014 aan de raad met kenmerk K343 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 13 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 5 juni 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 6 juni 2014 is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij brief van 11 juni 2014 door de raad ontvangen op 16 juni 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 1 december 2014 van de raad in aanwezigheid van verweerder. Klaagster werd ter zitting rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer S.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 11 juni 2014 van klaagster.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft zich tot verweerder gewend naar aanleiding van een declaratiegeschil met zijn voormalig advocaat.

2.3 Verweerder heeft namens klaagster hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 17 juni 2011 van de Rechtbank Rotterdam, waarin klaagster is veroordeeld tot betaling van de betreffende declaraties.

2.4 Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 12 maart 2013 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.

2.5 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 30 september 2013, heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij zonder klaagsters toestemming werkzaamheden heeft verricht, klaagster niet goed heeft ingelicht en onzorgvuldig is geweest in de behartiging van klaagsters belangen.  

3.2 Klaagster heeft verweerder nimmer opdracht gegeven hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 17 juni 2011 van de Rechtbank Rotterdam. Voorts is klaagster nimmer op de hoogte gesteld van het feit dat verweerder het dossier van klaagster samen met zijn kantoorgenoot mr. K zou behandelen. Klaagster heeft gesteld dat verweerder klaagsters dossier pas heeft terug gegeven na het verstrijken van de cassatietermijn zodat er niet meer tijdig cassatie kon worden ingesteld. Ten slotte heeft klaagster gesteld dat verweerder niet heeft bemiddeld ter zake het gelegde beslag.        

3.3 Klager heeft geen nieuwe gronden voor zijn verzet aangevoerd, anders dan een herhaling dan wel uitwerking van zijn klacht.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft medegedeeld dat naar aanleiding van het door mr. X. gelegde beslag met klaagster is afgesproken dat hij zou bemiddelen. Dit is vastgelegd in de e-mail van 6 december 2013. Klaagster heeft tijdens het gesprek met verweerder medegedeeld te worden bijgestaan door een rechtsbijstandsverzekeraar. Om die reden is afgesproken dat de rechtsbijstandsverzekeraar contact op zou nemen met verweerder. Dit is echter nooit gebeurd. Verweerder heeft gesteld dat klaagster er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd dat zijn zaak door zowel hem gezamenlijk met mr. K. zou worden behandeld. Dit volgt overigens impliciet ook uit de opdrachtbevestiging waaruit blijkt dat klaagster geen bezwaar heeft gemaakt tegen een eventuele waarneming door een andere advocaat. Mr. K. heeft meerdere malen zowel telefonisch als schriftelijk contact met klaagster gehad. Klaagster wist dan ook dat zij de behandelaar was in deze zaak. Dat zij klaagster nimmer zou hebben ingelicht is dan ook niet juist. Verweerder heeft het arrest van het Gerechtshof Den Haag binnen de cassatietermijn zowel per post als per e-mail aan klaagster gestuurd, zo blijkt uit een brief van 12 april 2013 en een e-mail van 24 mei 2013. Klaagster had zelfs een afspraak om de inhoud van het arrest te bespreken, op welke afspraak klaagster niet is verschenen. Verweerder heeft schriftelijk aan klaagster bevestigd dat hij niet in cassatie zou gaan.

 

5 BEOORDELING VAN HET VERZET

5.1 De door klaagster in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeeld. De Raad onderschrijft de visie van de plaatsvervangend voorzitter en maakt deze tot de zijne. Het verzet is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2015.

griffier voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.