Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:195

Zaaknummer

R. 4594/14.179

Inhoudsindicatie

Het betreft een verzet. In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren. De raad onderschrijft de beoordeling van de voorzitter.

Inhoudsindicatie

Het verzet is ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 18 augustus 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 18 augustus 2014 met kenmerk K222 2014, door de raad ontvangen op 18 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 26 augustus 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) het klachtonderdeel a als van onvoldoende gewicht en klachtonderdeel b als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 27 augustus 2014 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 5 september 2014, door de raad ontvangen op 10 september 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 februari 2015 in aanwezigheid van klaagster, alsmede haar broer als gemachtigde, en verweerder.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift met bijlagen van klaagster van 5 september 2014.Tevens heeft de raad kennisgenomen van een faxbericht met bijlagen van 24 november 2014 van klaagster.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klaagster heeft zich in 2012 tot verweerder gewend en hem (onder meer) opdracht gegeven cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 21 januari 2012.

2.3 Uit correspondentie van respectievelijk 19 februari 2013, 20 februari 2013, 25 februari 2013, 17 juni 2013, 4 juli 2013 en 9 juli 2013 blijkt dat klaagster verweerder opdracht heeft gegeven de behandeling van de zaken van haar voormalige advocaat mr. D. over te nemen. Verweerder heeft klaagster na ontvangst van een procesdossier en na overleg met haar voormalige advocaat bij brief van 2 augustus 2013 geadviseerd over haar juridische positie en de aanhangige procedures.

2.4 Klaagster heeft uiteindelijk besloten de zaken niet door te zetten, als gevolg waarvan verweerder eind 2013 de behandeling van de zaken heeft stopgezet.

2.5 Op 26 mei 2014 heeft klaagster een aanmaning van verweerder ontvangen ten aanzien van twee nog openstaande declaraties ter hoogte van een bedrag van € 6.606,43.

2.6 Bij e-mail van 12 juni 2014 heeft klaagster verweerder om specificaties verzocht van de verschillende declaraties.

2.7 Bij brief van 14 juni 2014 heeft klaagster de bemiddeling van de deken  ingeroepen alsmede een klacht tegen verweerder ingediend.

2.8 Verweerder heeft bij e-mail bericht van 18 juni 2014  urenspecificaties aan klaagster gestuurd.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in eerste instantie heeft geweigerd specificaties van zijn declaraties aan klaagster te doen toekomen;

b) hij ten onrechte werkzaamheden aan klaagster in rekening heeft gebracht, waar klaagster geen opdracht toe heeft gegeven;

3.2 De gronden van het verzet vormen een nadere toelichting op de klacht.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren.

4.3 De raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne. Hetgeen klaagster in het verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

4.4 Het verzet is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door: mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.