Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-02-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:46
Zaaknummer
R. 4565/14.150
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. De zaak betreft het handelen van de advocaat in de hoedanigheid van curator.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 3 juli 2014 met kenmerk R 2014/59, door de raad ontvangen op 4 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 15 juli 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 16 juli 2014 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief gedateerd 28 juli 2014, ontvangen op 30 juli 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 december 2014 in aanwezigheid van de heer W., gemachtigde van klaagster, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klaagster d.d. 28 juli 2014;
- een ongedateerde brief met bijlagen van klaagster waarin de gronden van het verzet zijn aangevuld.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Op 23 augustus 2005 heeft de Rechtbank Rotterdam het faillissement uitgesproken van RX. Daarbij werd mr. T. benoemd tot rechter-commissaris en verweerder tot curator.
2.2 Tot augustus 2011 heeft mr. W, destijds kantoorgenoot van verweerder, het faillissement mede behandeld.
2.3 Bij brief van 6 september 2005 heeft de faillissementsmedewerker van verweerder aan klaagster h.o.d.n. ME bevestigd dat haar vordering voor een totaalbedrag van € 137.921,-- op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen is geplaatst.
2.4 Op enig moment heeft klaagster (ME) deze vordering overgedragen aan I. Deze cessie is later weer teruggedraaid. De curator heeft klaagster de vernietiging van de cessie bevestigd bij e-mail van 10 mei 2011.
2.5 De curator heeft de vordering van klaagster (ME) betwist; tussen partijen is een minnelijke regeling tot stand gekomen inhoudende dat de vordering voor € 12.000,-- zou worden erkend.
2.6 Bij e-mail van 27 mei 2011 heeft mr. W. aan de advocaat van klaagster laten weten dat de vordering van klaagster (ME) is geverifieerd voor een bedrag van € 19.021,00. Voorts is aangegeven dat het uitkeringspercentage op 50% wordt geschat.
2.7 Op 17 december 2012 heeft een betaling plaatsgevonden van € 9.123,75 (inclusief rente) aan I.
2.8 Het faillissement is eind 2012 opgeheven.
2.9 Bij e-mail bericht van 2 februari 2014 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met de vraag wanneer zij uitbetaling kon verwachten.
2.10 Het door I ontvangen bedrag is terugbetaald naar de derdenrekening en vervolgens betaald aan klaagster op 25 februari 2014.
2.11 Op 27 februari 2014 is door de deken het ongetekende klaagschrift met bijlagen ontvangen.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:
a) niet reageerde op meerdere verzoeken van klaagster om informatie en een medewerker instrueert om het uitzoekwerk te doen;
b) de erkende vorderingen “vergeten” of “kwijt” is en/of aan de verkeerde partij heeft uitgekeerd;
c) de feiten verdraait met de verdenking van boze opzet om zijn financiële verantwoordelijkheid te kunnen ontlopen;
d) niet bereid is zijn fout(en) toe te geven en daar de consequenties van de dragen;
e) weigert de cumulatieve wettelijke rente op de – ten onrechte niet gedane – uitkering/uitdeling uit te betalen en
f) weigert een redelijke vergoeding te betalen voor de door klager gemaakte kosten voor juridische bijstand.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, een herhaling in van hetgeen bij de deken naar voren is gebracht.
4 BEOORDELING
4.1 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Hetgeen klaagster in het verzet heeft aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven. Hoewel onzorgvuldig is dat de curator tot aan de behandeling van het verzet te kennen heeft gegeven dat hij over de retrocessie niet was geïnformeerd, maakt dat de beslissing niet anders, mede in het licht van de maatstaf waaraan het handelen van verweerder als curator moet worden getoetst.
5. BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.J. van der Gouw, R. de Haan, P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.