Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:219

Zaaknummer

7451

Inhoudsindicatie

Verwijt over de kwaliteit van de dienstverlening en over de communicatie. Verweerder had in strijd met de afspraken geen pleidooi aangevraagd. Gegrond. Overige klachten ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 19 juni 2015

in de zaak 7451

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 2 februari 2015, onder nummer

ZWB 140-2014, aan partijen toegezonden op 2 februari 2015, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder voor wat betreft de klachtonderdelen 1, 2, 3 (a en c) ongegrond zijn verklaard en klachtonderdeel 3 (d en e) gegrond is verklaard. Verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:31.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder waarbij tevens incidenteel appel is ingesteld;

-    de brief d.d. 22 april 2015 van de griffier aan verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 mei 2015, waar namens klaagster de heer en mevrouw X. en verweerder zijn verschenen. Namens klaagster is gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder in de procedure in het executie-kort geding in hoger beroep (arrest dd. 14-09-2010):

a.    ten onrechte heeft aangegeven dat de procedure in hoger beroep uitsluitend schriftelijk was;

b.    klaagster niet volledig heeft geïnformeerd over de (financiële) risico’s van de procedure.

2.    verweerder in de procedure in het executie- kort geding in cassatie (arrest d.d. 13 april 2012)

a.    zich niet heeft gehouden aan een tussen klaagster en verweerder gemaakte prijsafspraak;

b.    verwachtingen heeft gewekt die niet konden worden nagekomen;

3.    verweerder in de schadestaatprocedure (vonnis d.d. 20 februari 2013):

a.    heeft nagelaten de vorderingen behoorlijk te onderbouwen, met als gevolg dat er slechts een gering schadebedrag is toegekend;

b.    verkeerde verwachtingen heeft gewekt;

c.    klaagster verkeerd heeft voorgelicht;

d.    geen, althans te laat pleidooi heeft gevraagd;

e.    geen, althans te laat akte heeft genomen.

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt, met dien verstande dat door klaagster in beroep expliciet naar voren is gebracht, hetgeen vervolgens door verweerder als juist is erkend, dat het contact van klaagster met de cassatieadvocaat niet rechtstreeks liep maar steeds via verweerder. Deze verandering maakt het oordeel niet anders.

5    BEOORDELING

5.1    Het beroep van klaagster heeft uitsluitend betrekking op de door de raad ongegrond verklaarde klachtonderdelen. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2    De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.3    Verweerder heeft zijn incidenteel appel ingetrokken zodat daarop niet meer beslist hoeft te worden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 2 februari 2015 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer ZWB 140-2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs.

A.D.R.M. Boumans, G.J.S. Bouwens, M.L.J.C. van Emden-Geenen en

R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.