Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-03-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:136
Zaaknummer
15-28
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat in zijn hoedanigheid van voorzitter van een klachtencommissie van een instantie. De klacht is kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerder zich in zijn andere hoedanigheid zodanig heeft gedragen dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Uitspraak
Beslissing van 30 maart 2015
in de zaak 15-28
naar aanleiding van de klacht van:
De heer [naam]
[adres]
klager
tegen:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 2 maart 2015 met kenmerk RvT 14-0221 door de raad ontvangen op 3 maart 2015, en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst en die zijn genummerd van 1 tot en met 5.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.2 Verweerster is tevens werkzaam als zittingsvoorzitter van de klachtencommissie van [naam instantie].
1.3 Klager heeft een klacht ingediend bij die klachtencommissie. Deze klacht is behandeld op een hoorzitting van de klachtencommissie. Verweerster fungeerde tijdens die hoorzitting als voorzitter.
1.4 Bij brief van 31 juli 2014 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klager niet voorafgaand aan haar optreden als zittingsvoorzitter van de klachtencommissie mee te delen dat zij advocaat is en dat zij de wet niet kent;
b) toen klager probeerde met haar in contact te komen via haar kantoor zich onbereikbaar te houden voor klager.
2. 2 Klager stelt dat hij zowel voordat de mondelinge behandeling van de klacht plaatsvond als tijdens de zitting heeft gevraagd naar de namen van de leden van de klachtencommissie. Verweerster zou tijdens de zitting deze vraag afgekapt hebben en hem hebben meegedeeld: “daar gaan we het niet over hebben.”
2.3 Klager stelt dat als hij geweten had dat verweerster advocaat is hij haar zou hebben gewraakt en verzocht zou hebben om een onafhankelijke en deskundige voorzitter.
3 VERWEER
3.1 Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat klager niet ontvankelijk is omdat de klacht betrekking heeft op werkzaamheden die zij niet in haar hoedanigheid van advocaat verricht.
3.2 Verweerster geeft aan dat zij zich niet kan herinneren dat klager tijdens de hoorzitting gevraagd heeft naar de namen van de leden van de klachtencommissie. Evenmin kan zij zich herinneren dat zij gezegd zou hebben dat ze het daar niet over zouden gaan hebben.
3.3 Verweerster bevestigt dat zij klager niet te woord heeft willen staan toen hij telefonisch contact opnam met haar kantoor. Zij heeft haar secretaresse verzocht om klager, indien hij zou bellen, door te verwijzen naar het secretariaat van de klachtencommissie.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.3 De klacht is ontvankelijk. Het in de artikelen 46 en verder van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het tuchtrecht voor advocaten gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerster aan de hand van deze maatstaf toetsen.
4.4 Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerster zich bij de uitoefening van haar werkzaamheden als voorzitter van de klachtencommissie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.5 De klacht is dan ook kennelijk ongegrond in beide onderdelen.
BESLISSING
Wijst de klacht af.
Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 30 maart 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 30 maart 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klager
en per gewone post aan:
• verweerster
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten